Inclusief onderwijs: hoe christelijk is dat? 18 mei 2017 Door Bram de Muynck

In landen waar christelijk onderwijs privé onderwijs is, hebben veel christelijke scholen een goede naam omdat ze bereid zijn om zich in te spannen voor kinderen met (wat wij noemen) speciale onderwijsbehoeften. Kinderen met allerlei problemen, doof, slechtziend, dyslectisch, zitten in dezelfde klas met alle anderen. In ons land heeft confessioneel onderwijs niet die naam. Waarom eigenlijk niet?

Zeldzame uitzondering

We hebben een uitstekend stelsel van speciale scholen, waar met grote deskundigheid kinderen opgevangen worden. Er is wel veel discussie geweest over de vraag op welk moment een kind zo’n speciale school nodig heeft. Om de toestroom terug te dringen, hadden we sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw ‘Weer Samen naar School’ en later de maatregel ‘Passend onderwijs’. Structureel is er eigenlijk weinig veranderd. Nog steeds gaan kinderen met speciale behoeften naar speciale scholen. Inclusief onderwijs is geen regel, maar een zeldzame uitzondering.

Waar zijn de principes?

In de recente discussie naar aanleiding van de toespraak van Gert van Leeuwen bij de lectorale rede van collega Neely Anne de Ronde viel mij één ding op: de afwezigheid van principiële argumenten. De bezwaren tegen inclusief onderwijs waren alle praktisch van aard: niet ieder kind met speciale behoeften is het beste geholpen met het speciaal onderwijs, niet altijd is het fijn voor een klas dat er zoveel aandacht uitgaat naar een kind met speciale behoeften, niet altijd gaat het goed en wordt een kind gepest.

Inclusief en Bijbels

Zijn er dan Bijbelse richtlijnen te geven voor het inclusiviteitsvraagstuk? Toen we ons in de jaren tachtig in verband met WSNS daarover bogen, ontdekten we er tenminste twee: het rechtvaardigheidsmotief (recht doen aan ieders noden) en barmhartigheidsmotief (sommige mensen hebben speciale zorg nodig). Het eerste is pedagogisch van aard (Spreuken 22:6). Het gaat om mildheid en om de bereidheid om je tempo en middelen aan te passen. Het tweede verwijst naar de noodzakelijke zorg voor armen, blinden, doven, weduwen en wezen. In onze tijd zijn dat dus ook kinderen en jongeren met allerlei specifieke behoeften.

Beelddragers van God

Deze motieven zijn nog steeds geldig. Nu zou je nog kunnen zeggen dat die principes niet gaan over inclusiviteit (het gezamenlijk met anderen in één klas zitten). En toch is vanuit deze principes geen andere conclusie te trekken dan de noodzaak van inclusiviteit. Als we alle kinderen willen leren dat ze oog moeten krijgen voor ‘niet gemiddelde mensen’, kunnen we dit niet doen in een praktijk van segregatie (het uit elkaar halen van doelgroepen). We wennen ze dan immers aan het tegenovergestelde van het ideaal.

Effectiviteit

Hoe je praktisch passend onderwijs ook uitwerkt, één ding is duidelijk: je moet niet als eerste uitgaan van segregatie maar van gelijkheid. Alle mensen zijn naar Gods beeld geschapen en als er sprake is van verschillen, dan is het de taak van mensen om hier zo goed mogelijk mee om te leren gaan. Voor Nederlanders is dat heel moeilijk. Als er over de aanpak van problemen gesproken wordt, gaat het doorgaans over hoe je zo effectief mogelijk om moet gaan met de specifieke behoeften van individuen. Als Jan iets nodig heeft, dan heeft hij daar recht op en moeten we dit regelen. En als het in praktischer is om ‘zwakke’ leerlingen in een aparte klas te zetten, dan doen we dat.

Taal van de segregatie

Het pedagogisch belang van de aanwezigheid van de diversiteit krijgt doorgaans geen accent. Daar zit het knelpunt. Waar kinderen nu op geprogrammeerd worden is dat sommige kinderen ergens anders horen. Dat is de taal van de segregatie. Ik heb het gedurende mijn loopbaan vaak gehoord. De vraag die eerst gesteld werd, was niet: ‘hoe kunnen we dit kind verder helpen’, maar ‘hoort het hier wel’? Deze laatste vraag is de vraag van de effectieve opsplitsing. Die zit heel diep in ons Nederlandse onderwijssysteem ingebakken. Tot niet lang geleden hadden we hier het meest gesegregeerde onderwijsbestel van de wereld. En nog steeds doen we er alles aan om leerlingen efficiënt in hokken te stoppen (vergeef me het oneerbiedige en ongepaste woord). En het moet gezegd: de deskundigheid waarmee we dit kunnen, is verdienstelijk. Maar toch, de principiële motieven zijn angstig afwezig.
 
Er valt nog heel wat meer over te zeggen. Ik krijg de gelegenheid om een en ander uit te werken in de ledenvergadering van Berseba op maandag 19 juni (2017).
 
Bent u het er helemaal niet mee eens? Laat het mij dan a.u.b. weten!