De eerste leerling van Piet Kuyt 13 januari 2020

In dit jubileumjaar delen we graag mooie verhalen. Neem nu onderstaand verhaal van dhr. Ruissen, één van de eerste leerlingen van Piet Kuyt. Lees zijn verhaal en ontdek hoe het de eerste jaren op de Driestar (en in oorlogstijd) er aan toe ging.


Ik ben geboren op 30 oktober 1928 te Waarde. Het dorp Waarde ligt op Zuid Beveland, nog geen 5 km. van Krabbendijke, een afstand die gemakkelijk met de fiets te overbruggen is. In Waarde bezocht ik de lagere school. Eerst 3 jaar bij juffrouw Van de Berg en daarna nog 4 jaar bij het hoofd der school, meester Kirpesteijn. De bedoeling van m’n ouders was dat ik bij m’n vader op het land zou gaan werken. Dan mocht je pas van school af na het 8ste leerjaar. Ging je na de lagere school het vervolgonderwijs volgen, dan mocht je al van school af na het 6e leerjaar. Dan moest je naar Goes toe en dat kostte geld, en niet iedere ouder kon dat in die tijd betalen. Ook mijn ouders niet en daarom zou ik bij mijn vader op het land gaan werken. Maar wat gebeurde er toen ik in die 7e klas zat?

Naar de avond mulo

In Krabbendijke was per 1 januari 1940 een nieuw hoofd aan de lagere school benoemd, te weten de heer Kuyt. Omdat hij er toen achter kwam dat er ook in Krabbendijke maar weinig leerlingen het vervolgonderwijs gingen volgen, kwam hij op het idee om een avond Muloschool op te richten. In september 1942 is die Avond Muloschool van start gegaan. Meester Kirpesteijn is toen naar mijn ouders gegaan en heeft er sterk op aangedrongen mij naar die Avond Muloschool te laten gaan. “Hij kan heel goed leren, is ijverig en kan die Muloschool best volgen”, zei de meester. M’n ouders hebben daar eerst nog eens goed over nagedacht en besloten mij toen maar naar die op te richten school te sturen.

Ik had echter nog geen fiets. Ik kon wel fietsen want dat had ik geleerd op de fiets van m’n vader. M’n vader is toen naar de fietsenmaker op ons dorp gegaan, om een fiets voor mij te kopen. Het was echter oorlog. De Duitsers hadden ons land bezet en die fietsenmaker kon geen fiets meer aan ons leveren. Maar hij had nog een oud frame van een fiets op z’n zolder liggen en daar heeft hij een complete fiets voor mij van gemaakt. En wat kostte die fiets? ,,Geef maar een tientje”, zei de fietsenmaker.

Zo ben ik dus, toen die Avond Muloschool begon, leerling van die school geworden. Ik ben 6 jaar lang leerling bij mijnheer Kuyt gebleven: eerst 4 jaar op die Mulo en toen nog 2 jaar de onderwijzersopleiding. Dat het een Avond school werd, had het er mee te maken dat we les zouden krijgen in het gebouw van de lagere school. Pas na 4 uur iedere werkdag was dat gebouw beschikbaar voor de opleiding van de Muloschool. We kregen les van 4 tot 8 en ook zaterdagmorgen.

De oprichting

Het schoolbestuur was er nog niet in geslaagd bevoegde leerkrachten te benoemen maar we kregen les van 4 hoofden van scholen, in de nabijheid van Krabbendijk. Te weten het hoofd der school van Rilland, de heer Van der Dool, het hoofd van de lagere school te Waarde, meester Kirpesteijn en het hoofd der school te Oostdijk, de heer Koppejan. Ook was er nog het hoofd van een school met de Bijbel uit Krabbendijke, waarvan ik de naam mij niet meer kan herinneren. Wel kan ik me nog goed herinneren dat de heer Koppejan, die ’t vak Nederlandse taal gaf, de eerste les zei: ,,We kennen elkaar nog niet zo goed, dus zullen we beginnen met een dictee”. Ik schrok daar een beetje van, want daar was ik toen nog niet zo sterk in. De eerste zin weet ik ook nog. ,,Massa’s rode kolen lagen in het veilinggebouw opgestapeld.” Ik maakte in dat dictee 10 fout, dus hij kreeg van mij niet zo’n goede indruk. Maar ik heb op die Mulo wel haast zonder fouten leren schrijven. De heer Kuyt gaf ons de Bijbelse geschiedenis vakken, en wat kon hij indrukwekkend die Bijbellessen ons vertellen. Ik moet daar nog weleens aan terugdenken. In de loop van dat schooljaar zijn er 5 vakbekwame docenten benoemd, te weten: dhr. De Visser, dhr. Jo Mol, dhr. De Weerd, dhr. Baaijens en dhr. Mateboer. Die hoofden van scholen waren toen niet meer nodig en die werden heel hartelijk bedankt voor de hulp die ze in ’t begin geboden hadden.

In die eerste klas zaten nog maar weinig leerlingen. Uit Rilland kwamen er maar 3, uit Waarde ook maar 3, daar was ikzelf ook bij, en uit Krabbendijke, ik meen 6. Later zijn er nog een paar leerlingen bijgekomen, maar het aantal bleef onder de 15. Toen we daar ongeveer 3 maanden zaten kreeg ik m’n eerste rapport mee naar huis. Maar wat schrok ik. Wat mij nog nooit overkomen was, was nu gebeurd. Ik had een onvoldoende voor Frans; maar een 5. Ik durfde dat rapport bijna niet aan m’n ouders te laten zien. Maar ik heb goed m’n best gedaan op dat vak. Toen ik 4 jaar later examen deed in Goes had ik voor Frans een 9. Nu ken ik van dat Frans bijna geen woord meer. Nog een zinnetje komt me nog weleens in gedachten. En dat zijn de woorden die de vader des vaderlands, Prins Willem van Oranje, in het Frans sprak, toen hij op 10 juli 1584 door Baltazar Gerards vermoord werd. Zijn zuster, die toen bij hem was en hem opving in haar armen hoorde hem stervende zeggen: ,,Mon dieu, mon dieu ayez pitie de mon ame. Mon Dieu ayez pitie de ce pauvre peuple." (Hier zitten wellicht veel taalfouten in). 

Foto van de kweekschoolleerlingen in 1948. Ikzelf ben de 2e leerling links van de voorste rij. Mijn vrouw staat schuin achter mij.

Oorlogsjaren

De eerste jaren dat ik op de Mulo zat waren nog bange oorlogsjaren. Vooral ’s nachts wanneer honderden Amerikaanse en Engelse vliegtuigen over Zeeland kwamen vliegen om in Duitsland te gaan bombarderen. Daar werd door de Duitsers op geschoten en zo kwam er in april 1944 een brandende Engelse bommenwerper neer, midden in ons dorp Waarde, waarbij 3 inwoners omkwamen. Maar genoeg hierover, want ik beperk mij tot het schoolgebeuren.

Maar nog één verhaaltje hierover. We waren zelf al bevrijd, eind oktober 1944 door Canadese militairen en we hadden in die tijd ook overdag al les met ons kleine klasje in het bestuurskamertje van de Julianaschool, de lagere school dus. We gingen in de pauze als jongens iedere dag een wandelingetje maken door Krabbendijke. Zo waren we op een dinsdagmorgen aan het begin van de Noordweg gekomen en zagen daar een door de Duitsers afgeschoten vliegende bom (een z.g. V1) heel laag aan komen vliegen. Die V1’s hadden de Duitsers pas uitgevonden en daar mee dachten ze de overwinning op hun vijanden, de geallieerden, wel te kunnen behalen. Die V1 viel neer en ontplofte vlak achter de huizen dichtbij de spoorwegovergang. Drie of vier huizen werden totaal vernield. En wij liepen daar gauw naar toe. Een jonge moeder liep daar op straat te gillen: ,,M’n kind, m’n kind ligt daar onder het puin!” We hebben als jongens geholpen om dat puin op te ruimen en we vonden dat kind in z’n kinderstoel, die natuurlijk omgevallen was, maar het kind leefde niet meer.
We zijn toen weer naar school teruggelopen maar we konden gelijk naar huis, want bijna alle ramen van deschool waren stuk gegaan door de luchtdruk van de ontploffende V1. Toen zijn we met ons kleine klasje terecht gekomen op de orgelzolder van onze kerk aan de Zuidweg en daar zijn we gebleven tot de ramen van de Julianaschool weer vernieuwd waren.

De kweekschool van dhr. Kuyt

Ik heb 4 jaar op die Mulo gezeten en heb met succes dat diploma gehaald. Ik had nogal liefs Mulo B gehaald met extra studie voor wiskunde en boekhouden. Wat nu te doen? Zou ik naar het een of andere boekhoudbureau solliciteren en met nog extra lessen in boekhouden mezelf bekwamen? Maar nee. Er kwam een andere oplossing.

Mijnheer Kuyt had een school gesticht voor de opleiding voor onderwijzer. Een kweekschool dus. Hij stuurde 2 leraren van de Mulo, te weten de heren Mol en De Weerd naar m’n ouders om te vragen of hun zoon, die opleiding niet wilde gaan volgen. M’n ouders gingen daarmee akkoord, want ze vonden het wel een hele eer dat ze later een zoon zouden hebben die onderwijzer was. Die opleiding duurde maar 2 jaar, hadden die 2 leraren gezegd, als je ten minste ijverig studeerde. Dat is me gelukt en in 1948 ben ik examen gaan doen in de stad Utrecht en slaagde met een mooie cijferlijst. Op een donderdag kwam ik thuis met dat diploma en die week daarop dinsdags stond ik voor een 3e klas als onderwijzer in Rijssen aan de Banischool. Ik ben daar maar een paar maanden gebleven want ik moest toen in militaire dienst.

Mijn eerste baan

Ja, van die stad Rijssen (ja, Rijssen heeft stadsrechten) wil ik iets meer zeggen. Wie weleens met vakantie naar Rijssen geweest is, weet het wel; in Rijssen spreken ze onderling een dialect, dat voor een buitenstaander haast niet te verstaan is. Toen ik de eerste dag in dat kosthuis was, was m’n kostjuffrouw juist die dag jarig. Ze had die avond veel visite en ze zaten gezellig te babbelen. Ikzelf zat in de voorkamer die voor mij als zit-slaapkamer was ingericht. Ik kon wel dat geroezemoes van stemmen horen, maar wat er gezegd werd, kon ik niet verstaan. Later zei nog eens iemand tegen mij op z’n Rijssens ‘Heb je nog roepen in de moes’. Ik begreep hem niet maar hij bedoelde te zeggen in ’t Nederlands: ‘Heb je nog rupsen in de kool’. Ik zei toen tegen hem op z’n Zeeuws: ‘e jie nog vuulte in je petaten’ wat betekent ‘Heb je nog onkruid tussen je aardappels’. Hij verstond mij niet en dan woon je in hetzelfde land!

Op school had ik het ook altijd goed naar m’n zin. Het waren allemaal lieve, brave kindertjes. Het vak gymnastiek was toen ook al een verplicht vak maar men had nog geen gymnastiekgebouw. Ik ging dan weleens met de klas een eindje door het prachtige bos, Klein Zwitserland, lopen. Kwam ik daar dan een fietser tegen, dan nam hij z’n muts of pet af voor de meester. Zoveel respect had men dan nog voor het onderwijzend personeel. Ik moest dan oppassen niet verwaand te worden want ik had vroeger geleerd m’n pet af te zetten als ik een hoogwaardigheidspersoon tegen kwam (bijv. een burgemeester) en ik was toen nog maar 19 jaar!

In militaire dienst

Over de militaire dienst wil ik nog het volgende schrijven. Ik werd ingedeeld bij een compagnie van zo’n 600 man die opgeleid werden om naar Indië te gaan. Daar moest gevochten worden tegen Soekarno en zijn aanhang, omdat zij niet wilden dat de Nederlanders, nu ze van de Jappen bevrijd waren, weer over Indië zouden gaan heersen. We hadden Indië ongeveer 300 jaar als kolonie in bezit gehad en onze regering wilde weer terug naar Indië, vandaar die strijd. Er viel voor ons land veel te verdienen aan Indië, want daar kwamen veel specerijen vandaan die we dan konden verkopen aan andere landen in Europa. In 1949 hebben we, onder druk van Amerika, afstand moeten doen van ons vroegere Indië en heet het voortaan Indonesië.

Toen de opleiding om naar Indië te gaan voltooid was (ik lag in de Sijpesteinkazerne in Utrecht) kreeg iedereen op mijn kamer (ongeveer 40  man) te horen, dat hij naar Indië moest, behalve ik. Ik moest nog een speciale opleiding gaan volgen voor tandartsassistent, aan een ziekenhuis in Utrecht. Ik heb daar op die dag grote jongens zien huilen op hun brits omdat ze naar Indië moesten. Dat was ook geen kleinigheid. Je ging daar naartoe voor  2 of 3 jaar, en je liep kans te sneuvelen in de strijd tegen Soekarno en z’n mannen. Er zijn er ook veel gesneuveld en de kerkhoven getuigen er nu nog van, dat daar Nederlanders begraven liggen.
Toen ik eenmaal geslaagd was voor tandartsassistent werd ik overgeplaatst naar Bergen op Zoom. Daar was de tandheelkundige dienst ondergebracht in een hospitaal. Daar waren 5 tandartsen actief er er waren ook 5 assistenten. We sliepen daar in het hospitaal en dus niet meer in een kazerne.

Vervolg...

Ik heb tijdens die opleiding voor onderwijzer ook mijn vrouw leren kennen. Hoe? Daar zou nog een heel verhaal over te schrijven zijn, maar dat zal ik nu niet doen.

Ik wil iedereen hartelijk dank zeggen voor de belangstelling die u aan dit verhaaltje hebt besteed. De meeste studenten die in die tijd die studie gevolgd hebben, zijn reeds gegaan de weg van alle vlees, en wij zullen allen moeten volgen. Maar ik wens het mezelf maar ieder die dit leest, dat we allen bereid mogen zijn voor die grote nimmer eindigende eeuwigheid.

Met dank voor uw belangstelling,
K. Ruissen, Krabbendijke

Dit verhaal geeft een uniek inkijkje in de beginjaren van Driestar. Benieuwd naar nog meer verhalen? Ons magazine ’75 jaar De Driestar’ staat er vol mee! Bestel het magazine in onze webwinkel.
 

Meer nieuws