Vrijheid van onderwijs heeft pedagogische meerwaarde 5 oktober 2017 Door Rens Rottier

Christenen in Nederland zijn gelukkig te prijzen dat ze voor hun kinderen een school kunnen kiezen die past bij de opvoeding thuis, schrijft Rens Rottier.

Dit jaar vieren we honderd jaar vrijheid van onderwijs. De grote zegen van de onderwijsvrijheid voor christenen is dat wij kinderen en jongeren mogen vormen in de lijn van de eigen religieuze overtuiging en ons geloof. Ik noem dit de pedagogische meerwaarde van de vrijheid van onderwijs.

Het christelijke geloof en het christelijke denken zijn niet los verkrijgbaar. Je kunt niet een uurtje in de week een lesgeven in christelijk denken en dan aan het eind een tentamen en daarmee je punten gehaald hebben en zo een christelijke leraar worden.

Leven als een christen is een geïntegreerd leven. Als het goed is, ben je als christen een man of vrouw uit één stuk, integer. Je belijdt een christen te zijn en dat is zichtbaar in je leven.

Dat is ook wat christelijke ouders en christelijke leraren op het oog hebben in de opvoeding, het onderwijs, de vorming van kinderen en jongeren. Dat ze volwassen mensen worden die zich verbonden weten met Christus en als christen leven, denken en handelen. Christen-zijn heeft met heel je leven te maken.

Het heeft allereerst met God te maken, de God van de Bijbel Die zich bekendmaakt als Vader, Zoon en Heilige Geest. De Schepper en de Onderhouder van ons leven. Hij is het centrum van het christenleven. We kunnen alleen maar christen zijn als we met Hem een relatie hebben, een relatie van geloof en liefde.

Die relatie is het belangrijkst en kleurt ons leven. Dan willen we voor Hem leven, voelen we ons afhankelijk van Hem en willen Hem ook volgen en gehoorzamen. Dat bedoel ik met: leven als een christen is een geïntegreerd leven.

Gemeenschap

Hoe word je zo’n christen? Reformatorische christenen zullen als eerste waarschijnlijk zeggen: door wedergeboorte en bekering. Dat is een belangrijk Bijbels en reformatorisch principe. De verlossing komt niet bij ons vandaan, maar van de andere kant, van God Zelf.

Maar daarbij schakelt Hij mensen in. God werkt door mensen, door vaders en moeders, door meesters en juffen. De opvoeders en onderwijzers zijn de handen van God waarmee Hij werkt in de levens van kinderen en jongeren. Jacobus Koelman zei: Opvoeders zijn medewerkers van God.

In Afrika kennen ze een spreekwoord: „It takes a village to raise a child.” Om kinderen op te voeden heb je een heel dorp nodig. Een gemeenschap. Een groep mensen die iets met elkaar heeft, die een gezamenlijke cultuur ontwikkelde, waarden deelt.

Het is haast onmogelijk om in je eentje christen te zijn of je als christen te ontwikkelen. Dat gebeurt vooral in een gemeenschap, waarin mensen zijn die waarden voorleven en doorgeven. Een gemeenschap die uitlegt, stimuleert, voorgaat, bemoedigt.

En zo worden kinderen gevormd. Eerst door ouders en daarnaast ook door de gemeenschap. Het belang van de Bijbel en het omgaan met de Bijbel leren kinderen doordat ouders en andere laten zien wat dit voor henzelf betekent.

Na gezin en familie is de school zo’n gemeenschap. Een pedagogische gemeenschap die onderwijst en opvoedt in het verlengde van wat ouders voorstaan. In de gemeenschap van een christelijke school gebeurt dit door het hanteren van de Bijbel, de inhoud van de vakken, christelijke praktijken zoals bidden en zingen, maar vooral ook doordat daar mensen werken die die waarden voorleven.

Dat is waarom wij zo blij zijn met de onderwijsvrijheid.

Burgerschap

Vanuit politiek en samenleving klinkt er echter in toenemende mate kritiek op de vrijheid van onderwijs. Religieuze scholen indoctrineren kinderen, aldus de critici. Bijzonder onderwijs zou ook segregatie in de hand werken, waardoor kinderen niet leren omgaan met mensen die anders zijn. En recht van bijzondere scholen op een eigen toelatings- en benoemingsbeleid is velen een doorn in het oog.

Op deze tegenwerpingen zijn goede antwoorden te geven. Achter de kritiek gaan echter twee dieper liggende vragen schuil. De eerste is: Hoe zie je burgerschap? De school moet een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van burgerschap van jongeren. Zij moeten leren om op een goede manier te participeren in de samenleving. Dat onderschrijf ik voor honderd procent.

Maar onder de propaganda voor burgerschap schuilt ook een drang om scholen aan te passen aan de ideologie van onze moderne westerse samenleving. Daar wringt de schoen. Orthodoxe christenen en hun scholen willen zich juist niet aanpassen aan deze wereld en wat de goegemeente denkt en zegt. Zij staan kritisch in deze wereld. Zij willen zich vooral laten gezeggen door wat God in Zijn Woord van hen vraagt.

Het gaat hier om een onderliggende strijd om geloof uit het publieke domein te verwijderen. Die strijd neemt gevaarlijke vormen aan. De seculiere meerderheid lijkt een orthodoxe minderheid niet meer de ruimte te gunnen om in het publieke domein of in eigen kring te leven en te denken zoals zij wenst. Dit is in flagrante tegenspraak met de basiswaarden van ons democratisch bestel. „Een democratie representeert niet de eenheid van een volk, maar juist haar verscheidenheid”, schreef iemand.

Twee werelden

De tweede fundamentele vraag is: Wie heeft de zeggenschap over het kind, de overheid of de ouders? Vanuit christelijk perspectief is dit niet moeilijk te beantwoorden: de ouders. Ze krijgen hun kinderen van God in bruikleen om ze te verzorgen en op te voeden tot volwassen mensen die God dienen en zich dienstbaar opstellen in de samenleving.

Daarom moeten wij onze kinderen leren niet te leven voor zichzelf, maar gericht te zijn op de ander. De Ander met een hoofdletter en de ander met een kleine letter. In die volgorde.

Christenen voeden hun kinderen op tot goede burgers voor deze wereld, maar weten dat zij burgers zijn van twee werelden. Van deze wereld, die tijdelijk is en voorbijgaat. En van de andere wereld, Gods wereld, die eeuwig is. Het verlangen van opvoeders die vanuit een Bijbels perspectief leven, is dat kinderen niet alleen wereldburgers maar ook hemelburgers mogen worden.

Dit artikel is een samenvatting van een deel van een lezing die Rens Rottier hield op een themadag van de pabo over honderd jaar vrijheid van onderwijs en verscheen ook in het Reformatorisch Dagblad.