Een christelijke leraar of een christen die lesgeeft? – deel 6 19 december 2019

In het jubileumjaar van de Driestar (75 jaar) werkt het onderzoekscentrum aan het handboek Christelijk leraarschap. In dit boek, dat in 2020 zal verschijnen, wordt veel van het Driestareigen gedachtengoed op het gebied van leraarschap grondig samengevat.

Auteurs zijn Bram de Muynck en Bram Kunz, met als redacteur Henk Vermeulen. In twaalf afleveringen geven ze een impressie van dit boek, iedere keer met behulp van een tekst.

Persoon van de leraar

Dit keer een passage uit het zesde hoofdstuk over de persoon van de leraar. Moeten we spreken over de christelijke leraar of moeten we gewoon zeggen dat het een christen is die lesgeeft? We werken dit uit met de driedeling hoofd, hart en handen. Wat hier volgt is een stukje tekst over roeping. We bespreken daarin ook hoe de ‘het zich geroepen weten’ zich verhoudt tot de gaven die je hebt. De verwijzingen naar literatuur laten we weg.

Roeping

‘De pedagogiek die wij voorstaan is opdracht geleid. De opdracht komt van buitenaf. Er is een stem die de leraar ergens toe uitnodigt en ergens toe aanzet. Een roeping is in algemene zin te omschrijven als het besef dat jij de persoon bent die op dit moment deze taak moet doen. Bij leraren betreft het de taak bij te dragen aan de vorming van jonge mensen. Een leraar voelt zich gedrongen om waarde toe te voegen aan het leven van leerlingen. Roeping moet hier niet opgevat worden als een directe stem van God, hoewel sommige leraren zich op bijzondere manier door de Heilige Geest geleid weten. Zij wijzen een moment aan waarop zij plotseling zeker wisten dat ze leraar moesten worden. Andere leraren kunnen het terugbrengen tot vroege schoolervaringen en bij weer anderen heeft het besef zich gaandeweg ontwikkeld. Uit onderzoek weten we ook dat de lerarenopleiding sterk bijdraagt aan het roepingsbesef van de leraar.

Kernkwaliteiten

We gebruiken het woord “roeping” hier om aan te geven dat leraren extern gemotiveerd moeten zijn: je doet iets, omdat er een appel is van de ander. Daar kunnen we een vraag bij stellen. Hoe verhoudt het aanvaarden van een opdracht zich tot de intrinsieke motivatie, die doorgaans als het meest wenselijke type motivatie gezien wordt? We stuiten hier op een onontkoombaar spanningsvolle verhouding, waarbij we twee dingen uit elkaar moeten houden. Aan de ene kant wordt intrinsieke motivatie bevorderd als de zogeheten kernkwaliteiten van een persoon worden benoemd. Het bewust leren benoemen wat deze kwaliteiten zijn, helpt om ze ook in te kunnen zetten. Als gaven van God mogen ze ingezet worden, bijvoorbeeld om uitstelgedrag bij studie te voorkomen. Ze mogen niet veronachtzaamd worden (vergelijk 1 Timotheüs 4: 14 en 2 Timotheüs 1:6-7). Kennis van je eigen gaven kan de vreugde in het werk vergroten en heeft ook invloed op anderen. Een bevlogen leraar inspireert, innoveert en motiveert leerlingen.
 
De opdracht
Aan de andere kant zijn de gaven niet het oriëntatiepunt. Kernkwaliteiten brengen flow en geven bevrediging, maar verhoeden niet dat de leraar geroepen is om in lastige omstandigheden zijn werk te doen. Leven met een christelijke roeping is ook met de kracht van God verdrukking kunnen lijden (de tekst over verdrukking lijden in 2 Timotheüs 1; 8 volgt onmiddellijk op de tekst over de gaven). Met andere woorden: een opdrachtgeleide pedagogiek rust niet op de authenticiteit, de bevlogenheid of op de kernkwaliteiten van de leraar, maar start bij de opdracht. De intrinsieke motivatie moet gevoed worden met wat extern tot je komt.’
 
Tot zover een stukje tekst uit het zesde hoofdstuk. Inhoudelijke reacties worden door de auteurs op prijs gesteld. Als u een hoofdstuk wilt meelezen, stuur ons dan een e-mail.
 
Dit is deel 6 uit een serie berichten over het handboek. Je kunt deel 1, deel 2, deel 3, deel 4 en deel 5 ook nog nalezen.
 

Meer nieuws