Leer jongeren kritisch omgaan met digitale bronnen 19 december 2016 Door dr. ir. Steef de Bruijn, lector Nieuwe media in vorming en onderwijs

Het verhaal dook vorig jaar nog op. De stichting MDKL in Nuth riep leden op om theezakjes te verzamelen om veteranen een plezier te doen: „Deze veteranen hebben bijvoorbeeld een rolstoel nodig. Als dan een paar kilo aan theezakjes wordt ingezameld kan één veteraan blij worden gemaakt met een rolstoel.”

Een paar kilo, dat is heel veel, zo ontdekte een mevrouw uit Elst (Gld) die samen met collega’s van de school waar ze werkt de labeltjes van theezakjes verzamelde. Deze dame dacht dat ze daarmee een rolstoel voor een bejaardenhuis kon verdienen. Je schijnt er een miljoen nodig te hebben voor een kilo theelabeltjes, vertelde ze in 2008 tegen de Gelderlander. Maar bij Douwe Egberts weet niemand waar dit spookverhaal vandaan komt. Deze krant berichtte al in 1993 dat die spaaractie onzin is. De toen­malige woordvoerder van Douwe Egberts, Jan Kolijn, vertelde aan de RD-journalist dat het verhaal al zo’n twintig jaar de ronde deed.
 
Hoe is het mogelijk dat zulke doorzichtige volksverhalen inmiddels bijna een halve eeuw circuleren? Er bestaan tientallen onuitroeibare broodjeaapverhalen, die na de komst van internet niet alleen een ander jasje kregen maar ook een nieuw publiek. Elke beginnende internetter trapte erin. Jarenlang circuleerden er e-mails die beloofden dat Bill Gates van Microsoft zijn fortuin aan het verdelen was en 250 euro zou doneren voor elke doorgestuurde e-mail. Of de mail van John van vier jaar oud, met een klaplong, die zijn vijfde jaar niet zal halen, voor wie geen geld meer is en voor wie de internetprovider 5 cent zal doneren bij elke doorgestuurde mail. „Als je een hart hebt, stuur je dit door!!”
 
Tot dusver waren zulke berichten even onschuldig of onzinnig als de middeleeuwse sagen waar ze van afstamden. Ze veroorzaakten geen echte schade en doofden na verloop van tijd uit. Maar het bleef niet bij zieke baby’s en zogenaamde gsm-virussen. Er verschenen mails over rijke ooms en tantes uit Midden-Afrika en Oost-Europa die een erfenis wilden delen maar en passant geld aftroggelden. De nepvirussen maakten plaats voor échte malware op computers en mobiele telefoons die persoonlijke gegevens buitmaakt of je laptop stiekem betrekt bij een groot netwerk dat overheidswebsites platlegt. Zulke fraude kan enorme schade teweegbrengen.

Onzinnieuws

Er is echter een andere vorm van bedrog die minder opvalt, minder aandacht krijgt en toch minstens zo schadelijk is. In het kielzog van de legendes, kettingbrieven en phishingmails, zijn sociale media de nieuwe rondpompmachines. Niet alleen voor selfies en restaurantfoto’s maar ook voor onzinnieuws. De verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten heeft duidelijk gemaakt hoe nepberichten eindeloos circuleren: dat Hillary Clinton leidinggaf aan een pedofielennetwerk en dat de paus toch Trump zou stemmen.
Ook al is het echte effect van deze geruchtenstroom niet vast te stellen, toch is algemeen bekend dat grote groepen mensen zich hierdoor laten beïnvloeden. Google en Facebook hebben slimme onderhuidse mechanismen om nieuws te sorteren maar ze geven toe dat het lastig is om kaf van koren te scheiden. Klopt, dat los je niet op met een algoritme, daar heb je een redactie voor nodig.
 
Daarnaast zijn er twee factoren die sociale media tot een geschikt mechanisme maken om opvattingen en denkbeelden bij te sturen of te vertroebelen. De eerste is dat 60 procent van de ontvangers van een bericht het verhaal zonder te controleren en na het lezen van de titel met één druk op de knop doorstuurt naar zijn hele vriendenkring. De tweede is dat mensen er een beloning voor terugkrijgen in de vorm van waardering, likes of een andere digitale aai over de bol vanuit de echokamer.
 
Hier ligt een schone taak voor het onderwijs. Leer jongeren kritisch omgaan met digitale bronnen. Ze denken namelijk dat ze dat wel kunnen. Dat zegt genoeg.
 
Steef de Bruijn
 
Deze blog verscheen als column (Welbeschouwd) eveneens in het Reformatorisch Dagblad, 9 december 2016.