Een lectorale rede voor kinderen 3 juli 2024 Door Bram Kunz, lector vorming van christelijke professionals

Een mooi verhaal, die lectorale rede van jou. Maar kun je dit ook uitleggen aan basisschoolleerlingen? Zo daagde een collega mij uit. Een paar weken later sta ik voor groep 8; voor mijn lectorale rede 2.0.

Dat is natuurlijk sneller gezegd dan gedaan. Met die mooie zinnen uit mijn rede kan ik nu niet aankomen. Geen Aristoteles of MacIntyre, zelfs geen Calvijn (al ben ik op een Calvijnschool). Evenmin kan ik begrippen als “waarden” en “deugden” gebruiken. Het voelt een beetje ongemakkelijk. Het is nu eenmaal veel makkelijker om mijn academische jargon te bezigen. Maar aan de andere kant: een lectoraat is er voor de schoolpraktijk. Dus toch maar uit die comfortzone.

Er is echter nog een verschil. In de Sint-Janskerk stond ik alleen. Met mijn woorden moest ik de praktijk proberen te raken. In hoeverre ik daarin geslaagd ben, kunnen anderen beter beoordelen. Maar deze keer sta ik er niet alleen voor. De meester is er ook bij! Een oud-student van me, trouwens. Als ik het over leraren heb, hoef ik nu alleen maar naar de meester te wijzen: een enthousiaste eind-twintiger met liefde voor zijn vak én voor zijn leerlingen. 

Ik tref het: voor groep 8 is het hun laatste schoolweek. Een mooi evaluatiemoment dus. Hoe ga je deze meester herinneren, zo trap ik af. Enthousiast. Best wel impulsief. Aardig. Hij zorgt voor een gezellige sfeer. We praten erover door, en zo komen we bij een volgende vraag: wanneer ben je een goede meester? Natuurlijk als je goed kunt uitleggen, maar er komen ook andere antwoorden: je moet eerlijk zijn, iedereen hetzelfde behandelen, je moet durven optreden als er ruzies zijn. Ik schrijf wat woorden op het bord: eerlijkheid, rechtvaardigheid en moed. Zonder dat die leerlingen het weten, citeren ze de belangrijkste kardinale deugden van Aristoteles. Maar zij doen het door naar de meester te kijken. Levensecht dus. Wow, denk ik dan.

Een goede meester zijn, dat vraagt om oefening. Ook de meester en de juf moeten leren. Niet alleen als ze de Pabo-opleiding volgen, maar ook daarna. Ik laat de meester er iets over vertellen. Hij vertelt over een situatie met een leerling die ongepast gedrag vertoonde. Hoe ga je daarmee om? En dan gebeurt er iets moois. Hij zegt: ‘Je kunt op zo’n moment niet te lang nadenken. Dan is het belangrijk dat je eerder hebt nagedacht wat je als leraar moet doen.’ Prachtig: in mijn rede zeg ik dat leraren patronen in hun ziel nodig hebben, om met wijsheid te kunnen handelen. En dat die patronen je helpen op die momenten dat je geen tijd hebt om lang na te denken. Je moet in een split-second handelen. Deze meester vertelt het gewoon!

Ik schrijf nog drie woorden op: geloof, hoop en liefde. Mooi: er is net uit de Christenreis van John Bunyan voorgelezen. Daar ging het ook over Hoop, de medepelgrim van christen. De leerlingen vertellen waarom ze hun meester een chrístelijke leraar vinden. Dit gedeelte van de rede is nog best ingewikkeld, merk ik. Maar waarom vraag ik het de meester niet? Hoe wil híj herinnerd worden? Als een goede meester, die er was voor leerlingen. Maar ook als een gids: onderweg door dit leven. En als een gids tot Jezus. Er zit iets kwetsbaars in de woorden van de meester. Inderdaad: theologale deugden moeten je gegéven worden. Door de HEERE Zelf. Maar ze raken wél het hart van christelijk onderwijs.

Op de terugweg naar de hogeschool denk ik: theorievorming is belangrijk, discussies met vakgenoten ook. En vooral: gesprekken met meesters en juffen, over hun prachtige vak. Maar vergeet de stem van de leerlingen niet! Want zij kunnen je zo vertellen waarom een leraar een gevormd karakter nodig heeft. In hun eigen taal!