Bekwaamheidseisen

Sinds 2006 gelden er bekwaamheidseisen voor leraren. In dat jaar is de Wet op de beroepen in het onderwijs (de wet BIO) en het Besluit bekwaamheidseisen Onderwijspersoneel ingegaan.

Met deze eisen kunnen leraren zelf zicht op hun bekwaamheid hebben en blijven houden en hun ontwikkelingen goed afstemmen met hun collega’s en op het beleid van hun school.

In de wet BIO staat dat de bekwaamheidseisen actueel moeten blijven. Hiertoe doet de Onderwijscoöperatie eens in de zes jaar een voorstel aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW). Hieronder kun je het voorstel Herijking Bekwaamheidseisen downloaden.

>> Voorstel herijking bekwaamheidseisen primair onderwijs

Bron: OnderwijsCoöperatie
 
  • Vakinhoudelijke bekwaamheid
    Definitie
    Vakinhoudelijk bekwaam wil zeggen dat de leraar de inhoud van zijn onderwijs beheerst. Hij ‘staat boven’ de
    leerstof en kan die zo samenstellen, kiezen en/of bewerken dat zijn leerlingen die kunnen leren. De leraar kan
    vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met wetenschap
    en bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen. Hij houdt zijn vakkennis en -kunde actueel. Om
    vakinhoudelijk bekwaam te zijn moet de leraar ten minste het volgende in algemene termen weten en kunnen.  

    Vakinhoudelijke bekwaamheidseisen voor de leraar voortgezet onderwijs en de docent educatie en
    beroepsonderwijs
    • De leraar beheerst de leerstof qua kennis en vaardigheden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent de theoretische en praktische achtergronden van zijn vak. Hij kan de leerstof op een begrijpelijke en aansprekende manier samenstellen, uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden. In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat de beheersing van de leerstof ook gericht is op de beroepspraktijk en de verbinding van de theorie aan de (beroeps-)praktijk.
    • De leraar kent de relatie van de leerstof voor zijn vak met de kerndoelen, eindtermen en eindexamenprogramma’s. In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat hij actuele kennis heeft van beroepen in de branche(-s) waarvoor hij opleidt en verband kan leggen tussen de leerstof en de kwalificatiedossiers van die branche(-s).
    • De leraar overziet de opbouw van het curriculum van zijn vak, de plaats van zijn vak in het curriculum van de opleiding en de doorlopende leerlijnen. Hij weet hoe zijn onderwijs voortbouwt op het voorgaande onderwijs en voorbereidt op vervolgonderwijs (zoals middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs, andere vervolgopleidingen) of de beroepspraktijk. De leraar kent de samenhang tussen de verschillende verwante vakken, leergebieden en lesprogramma’s. Hij kan vanuit zijn inhoudelijke expertise in samenwerking met zijn collega ́s en de omgeving van de school bijdragen aan de breedte, de samenhang en de actualiteit van het curriculum van zijn school. In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit ook in dat hij in staat is tot het onderhouden en benutten van contacten met het beroepenveld waarvoor hij opleidt.
    • De leraar heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de leerstof voor dat deel van het curriculum waarin hij werkt, namelijk één of meer van de verschillende leerwegen van het vmbo, het praktijkonderwijs, de onderbouw havo/vwo of de verschillende typen en niveaus van de educatie en het beroepsonderwijs.
    • De leraar weet dat zijn leerlingen de leerstof op verschillende manieren kunnen opvatten, interpreteren en leren. Hij kan zijn onderwijs afstemmen op die verschillen tussen leerlingen. De leraar kan zijn leerlingen duidelijk maken wat de relevantie is van de leerstof voor beroepspraktijk en vervolgonderwijs. Hij kan daarbij vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met wetenschap en zo bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen.
  • Vakdidactische bekwaamheid
    Definitie
    Vakdidactisch bekwaam wil zeggen dat de leraar de vakinhoud leerbaar maakt voor zijn leerlingen, in afstemming met zijn collega’s en passend bij het onderwijskundige beleid van zijn school. Hij weet die vakinhoud te vertalen in leerplannen of leertrajecten. Hij doet dit op een professionele, ontwikkelingsgerichte werkwijze, waarin de volgende handelingselementen herkenbaar zijn:
    • Hij brengt een duidelijke relatie aan tussen de leerdoelen, het niveau en de kenmerken van zijn leerlingen, de vakinhoud en de inzet van de verschillende methodieken en middelen.
    • Bij de uitvoering van zijn onderwijs volgt hij de ontwikkeling van zijn leerlingen; hij toetst en analyseert regelmatig en adequaat of de leerdoelen gerealiseerd worden en hoe dat gebeurt; op basis van zijn analyse stelt hij zo nodig zijn onderwijs didactisch bij.
    • Zijn onderwijs gaat met de tijd mee. 
    De onderstaande eisen gelden voor alle leraren, maar hebben een specifieke betekenis in de context van het
    onderwijs in een bepaald vak of leergebied en binnen de sector en het type onderwijs waar de leraar werkt. De volgorde van de eisen drukt geen rangorde uit, noch een gewenste opeenvolging van handelingen.

    Vakdidactisch bekwaam, kennis

    De leraar kan onderwijs voorbereiden:
    • De leraar heeft kennis van verschillende leer- en onderwijstheorieën die voor zijn onderwijspraktijk relevant zijn en kan die herkennen in het leren van zijn leerlingen. In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit onder andere in dat hij zich verdiept in de theoretische en praktische aspecten van leren op de werkplek.
    • De leraar kent verschillende methodes (onder meer methodes ten behoeve van beroepsgericht onderwijs) en criteria waarmee hij de bruikbaarheid van de methodes voor zijn leerlingen kan vaststellen. Hij kent verschillende manieren om binnen een methode te differentiëren en recht te doen aan verschillen tussen leerlingen. Hij kan de methode aanvullen en verrijken.
    • De leraar weet hoe een leerplan in elkaar zit en kent de criteria waaraan een goed leerplan moet voldoen (onder meer in het kader van beroepsgericht onderwijs).
    • De leraar heeft kennis van digitale leermaterialen en -middelen. Hij kent de technische en pedagogisch-didactische mogelijkheden en beperkingen daarvan.
    • De leraar kent verschillende didactische leer- en werkvormen (onder meer ten behoeve van het beroepsgerichte onderwijs) en de psychologische achtergrond daarvan. Hij kent criteria waarmee de bruikbaarheid daarvan voor zijn leerlingen kan worden vastgesteld.
    • De leraar kent verschillende doelen van evalueren en toetsen. Hij kent verschillende, bij deze doelen passende vormen van observeren, toetsen en examineren. Hij kan toetsen ontwikkelen, toetsresultaten beoordelen, analyseren en interpreteren en de kwaliteit van toetsen en examens beoordelen. Hij kan bruikbare en betrouwbare voortgangsinformatie verzamelen en analyseren en op grond daarvan zijn onderwijs waar nodig bijstellen.
    • De leraar heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de vakdidactiek ten behoeve van het type onderwijs en het deel van het curriculum waarin hij werkzaam is. In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat hij zich verdiept heeft in didactiek ten behoeve van beroepsgericht onderwijs,de vormgeving en begeleiding van het leren op de werkplek en op de samenwerking met het beroepenveld en met praktijkbegeleiders bij het begeleiden van dit leren.
    Vakdidactisch bekwaam, kunde

    De leraar kan onderwijs voorbereiden:
    • Doelen stellen, leerstof selecteren en ordenen.
    • Samenhangende lessen uitwerken met passende werkvormen, materialen en media, afgestemd op het niveau en de kenmerken van zijn leerlingen. In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat hij onderwijs kan vormgeven gericht op de beroepspraktijk.
    • Passende en betrouwbare toetsen kiezen, maken of samenstellen. 
    De leraar kan onderwijs uitvoeren en het leren organiseren:
    • Een adequaat klassenmanagement realiseren en leiding en begeleiding geven aan groepen leerlingen buiten de context van klas of les. Aan leerlingen de verwachtingen en leerdoelen duidelijk maken en leerlingen motiveren om deze te halen.
    • De leerstof aan zijn leerlingen begrijpelijk en aansprekend uitleggen, voordoen hoe ermee gewerkt moet worden en daarbij inspelen op de taalbeheersing en taalontwikkeling van zijn leerlingen.
    • Doelmatig gebruik maken van beschikbare digitale leermaterialen en –middelen.
    • De leerlingen met gerichte activiteiten de leerstof laten verwerken, daarbij variatie aanbrengen en bij instructie en verwerking en een gerichte inzet van loopbaan oriëntatie en begeleiding, differentiëren naar niveau en kenmerken van zijn leerlingen.
    • De leerling begeleiden bij die verwerking, stimulerende vragen stellen en opbouwende gerichte feedback geven op taak en aanpak.
    • Samenwerking, zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid stimuleren.
    De leraar kan onderwijs evalueren en ontwikkelen:
    • De voortgang volgen, de resultaten toetsen, analyseren en beoordelen.
    • Feedback vragen van leerlingen en deze feedback tezamen met zijn eigen analyse van de voortgang gebruiken voor een gericht vervolg van het onderwijsleerproces.
    • Leerproblemen signaleren en indien nodig met hulp van collega’s oplossingen zoeken of doorverwijzen.
    • Advies vragen aan collega’s of andere deskundigen; hij weet wanneer en hoe hij advies kan geven. (Hierbij kan de leraar gebruik maken van methodieken voor professionele consultatie en leren zoals supervisie en intervisie.)
    • Zijn didactische aanpak en handelen evalueren, analyseren, bijstellen en ontwikkelen.
    • Bijdragen aan pedagogisch-didactische evaluaties in zijn school en deze in afstemming met zijn collega’s gebruiken bij de onderwijsontwikkeling in zijn school.
    • De inhoud en de didactische aanpak van zijn onderwijs uitleggen en verantwoorden.
    • Kritisch refecteren op zijn eigen pedagogisch-didactisch handelen.
  • Pedagogische bekwaamheid
    Definitie
    Pedagogische bekwaamheid wil zeggen dat de leraar op een professionele, ontwikkelingsgerichte werkwijze en
    in samenwerking met zijn collega ́s een veilig, ondersteunend en stimulerend leerklimaat voor zijn leerlingen
    kan realiseren. Hij volgt de ontwikkeling van zijn leerlingen in hun leren en gedrag en stemt daarop zijn
    handelen af. Hij draagt bij aan de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen. Hij kan zijn
    pedagogisch handelen afstemmen met zijn collega ́s en met anderen die voor de ontwikkeling van de leerling
    verantwoordelijk zijn. Deze uitspraak heeft een brede betekenis en impliceert ook de bijdrage van de leraar aan
    burgerschapsvorming en de ontwikkeling van de leerling tot een zelfstandige en verantwoordelijke volwassene.
    In de context van het beroepsgerichte onderwijs gaat het hier ook om de begeleiding van de leerling bij zijn
    oriëntatie op beroepen en het ontwikkelen van beroepsidentiteit. Ook in pedagogische zin blijft zijn onderwijs
    van deze tijd.

    De onderstaande eisen gelden voor alle leraren, maar hebben een specifieke betekenis in de context van het
    onderwijs in een bepaald vak of leergebied en binnen de sector en het type onderwijs waar de leraar werkt. De volgorde van de eisen drukt geen rangorde uit, noch een gewenste opeenvolging van handelingen.

    Pedagogische bekwaamheidseisen voor de leraar voortgezet onderwijs en de docent educatie en beroepsonderwijs

    Pedagogisch bekwaam, kennis
    • Hij heeft kennis van ontwikkelingstheorieën en de gedragswetenschappelijke theorie die voor zijn onderwijspraktijk relevant zijn (bijvoorbeeld elementen uit de sociale psychologie en de communicatietheorie) en kan die betrekken op zijn pedagogisch handelen. In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit onder andere in dat hij zich verdiept in de theoretische en praktische aspecten van het leren functioneren in een beroep en de ontwikkeling van beroepsidentiteit.
    • Hij heeft kennis van agogische en pedagogische theorieën en methodieken, die voor zijn onderwijspraktijk relevant zijn en kan die betrekken op zijn pedagogisch handelen.
    • Hij heeft kennis van veelvoorkomende ontwikkelings- en gedragsproblemen en -stoornissen.
    • Hij weet hoe hij zicht kan krijgen op de leefwereld van zijn leerlingen en hun sociaal-culturele achtergrond. Hij weet hoe hij daarmee rekening kan houden in zijn onderwijs.
    • Hij heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de pedagogiek van het type onderwijs en het deel van het curriculum waarin hij werkzaam is.
    Pedagogisch bekwaam, kunde
    • Hij kan groepsprocessen sturen en begeleiden.
    • Hij kan vertrouwen wekken bij zijn leerlingen en een veilig pedagogisch klimaat scheppen.
    • Hij kan ruimte scheppen voor leren, inclusief het maken van vergissingen en fouten.
    • Hij kan verwachtingen duidelijk maken en eisen stellen aan leerlingen.
    • Hij kan het zelfvertrouwen van leerlingen stimuleren, hen aanmoedigen en motiveren (onder meer in het kader van loopbaanoriëntatie en –begeleiding).
    • Hij heeft oog voor de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen en doet daar recht aan. In de context van het beroepsgerichte onderwijs gaat het hier ook om de begeleiding van de leerling bij het ontwikkelen van beroepsidentiteit
    • Hij kan ontwikkelings-, gedragsproblemen en -stoornissen signaleren en indien nodig met hulp van collega’s oplossingen zoeken of doorverwijzen.
    • Hij kan zijn onderwijs en zijn pedagogische omgang met zijn leerlingen uitleggen en verantwoorden.
    • Hij kan zijn pedagogisch handelen afstemmen met anderen die vanuit hun professionele
    • verantwoordelijkheid bij de leerling betrokken zijn, zoals begeleiders van het leren op de werkplek en (indien de leerling nog niet volwassen is) ouders.
    • Hij is in staat tot kritische reflectie op zichzelf in de pedagogische relatie.