(Hoog)begaafde leerlingen en de overgang van PO naar VO 22 april 2021 Door M. (Martine) Blonk

Timo zit met zijn handen in het haar. Hij heeft volgende week een toetsweek. Als hij slechte cijfers haalt voor deze toetsen, mag hij niet door naar VWO 3. Zijn mentor raadt hem aan om in dat geval naar HAVO 3 te gaan, dan telt het niet als doublure. Zijn ouders begrijpen er niets van. In groep 8 haalde hij een Cito score van 550, en gaf de meester hem een VWO+ advies.

Dit artikel verscheen eerder op wij-leren.nl

Sinds de brugklas lukt het Timo niet meer om zich de lesstof eigen te maken. Met de toetsweek op komst zakt de moed hem in de schoenen. Hij heeft inmiddels een flinke achterstand opgelopen, en moet al zijn moed bij elkaar rapen om überhaupt nog te beginnen met leren voor de toetsen.

Wat zeggen onderzoeken over afstroom?

Timo is niet de enige leerling die in het voortgezet onderwijs afstroomt naar een ander niveau. Wanneer we kijken naar de uitstroomgegevens van de Nederlandse universiteiten over meerdere jaren, blijkt dat slechts 16% van alle begaafden een universitair diploma haalt (Naaijkens, 2011).

In ‘De Staat van het Onderwijs VO’ lezen we dat er sinds 2018 voor het eerst meer opstroom dan afstroom plaatsvindt in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Een positieve ontwikkeling.De leerlingen in het voortgezet onderwijs zijn over het algemeen gelukkig. Ze spreken positief over school, maar zijn minder gemotiveerd dan leeftijdsgenoten in andere landen.

De kwaliteit van de reguliere lessen is op orde, maar toch ervaren leerlingen een gebrek aan uitdaging en autonomie. Kenmerkend voor de gemiddelde les is de cijferverslaving (De Staat van Onderwijs VO 2019).

Uit onderzoek weten we dat het afstromen of blijven zitten flinke impact heeft op de betreffende leerlingen. Kinderen die dreigen te blijven zitten ervaren al voor het einde van het schooljaar een negatiever zelfbeeld. Ze hebben het gevoel persoonlijk te falen. We nemen aan dat soortgelijke ontwikkelingen ook plaatsvinden bij leerlingen die afstromen naar een lager niveau (Kennisrotonde 2020).

Goede voorbereiding op het verdere leven

Als we leerlingen binnen het Voortgezet Onderwijs goed willen voorbereiden op hun verdere leven, dan is de kwaliteit van de begeleiding van (hoog)begaafde leerlingen van groot belang. Alleen zo kunnen we deze leerlingen de skills en kennis bijbrengen die ze hun hele leven nodig hebben.

Inzicht in het leerproces, zowel voor docenten als leerlingen, is hierbij onmisbaar. Daarnaast is meer aandacht nodig in de les voor het stimuleren van (hogere) denkvaardigheden, zoals evalueren en reflecteren (De Staat van Onderwijs VO 2020).

Een gezamenlijke visie op de begeleiding van (hoog)begaafde leerlingen zou ertoe moeten leiden dat deze leerlingen meer gemotiveerd blijven binnen het voortgezet onderwijs, dat hun zelfbeeld ondersteund wordt, en dat zij autonomie ervaren in het doorlopen van de schoolloopbaan. Een doorgaande lijn vanuit Primair Onderwijs naar Voortgezet onderwijs is daarbij cruciaal.

Goede ondersteuning begint op de basisschool

Het ondersteunen van een (hoog)begaafde leerling, ter voorbereiding op het Voortgezet Onderwijs, begint al op de eerste dag van de basisschool. De leerling moet vanaf die dag al de mogelijkheden aangeboden krijgen om zijn cognitieve leerhonger vast te houden. Dat betekent dat de leerling op zijn eerste lesdag al in een omgeving komt waar nieuwe dingen te leren zijn, een rijke leeromgeving dus. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar wat voor veel kleuters nieuw is kan voor de (hoog)begaafde leerling al bekende stof zijn.

Dat betekent dat je op zoek moet naar het plafond van deze leerling en stof moet aanbieden binnen het thema, waarin de leerling zich kan vastbijten. Zo ervaart de leerling al op jonge leeftijd dat het moeite kost om iets nieuws te leren.

Doorzetten en opnieuw proberen, fouten maken en daarvan leren. Dat hoort bij het aanleren van nieuwe lesstof. Helaas blijven deze aspecten vaak achter in het aanbod voor de (hoog)begaafde leerling. Hierdoor loopt de leerling het risico faalangst te ontwikkelen, of vermijdend gedrag te gaan vertonen, wanneer deze leerling later geconfronteerd wordt met meer uitdagende leerstof.

"Bij het aanleren van nieuwe lesstof hoort doorzetten, opnieuw proberen en daarvan leren. Helaas blijven deze zaken vaak achter in het aanbod voor hoogbegaafde leerlingen."

Voorbereiding op het voortgezet onderwijs

Het boek ‘Meer dan intelligent’ (Tessa Kieboom & Kathleen Venderickx, 2017) benoemt het belang van ondersteuning, coaching en vorming van de (hoog)begaafde leerling om zijn of haar intellectueel talent tot ontwikkeling te laten komen. (Hoog)begaafdheid is geen zorg, maar biedt kansen en mogelijkheden.

Het is belangrijk dat de leerling kan blijven groeien in vaardigheden, en leert zijn talenten te gebruiken. Om dit te realiseren is het belangrijk dat de leerling leert omgaan met hindernissen, onder anderen op gebied van communicatie, emotie en weerstand.

Door het inzetten van passende leerstof, het ondersteunen en aanleren van studievaardigheden en het behandelen van leerstrategieën, help je (hoog)begaafde leerlingen om te gaan met de hindernissen die zij tegenkomen tijdens hun onderwijsloopbaan. Hier kan op de basisschool al mee gestart worden.

Ter voorbereiding op het Voortgezet Onderwijs zijn gebruik van een agenda en het aanbieden van gedifferentieerd huiswerk waardevolle middelen om in te zetten gedurende de laatste jaren van het primair onderwijs.

Daarnaast spelen ook de ouders een rol, zij moeten hun kind voldoende ruimte geven om routines op te bouwen en zelfstandig verantwoordelijkheid te dragen, bijvoorbeeld voor het inpakken van hun rugtas.

Kort samengevat vraagt goed onderwijs aan (hoog)begaafden om een aangepast curriculum. Met daarin opgenomen:

  • cognitieve vaardigheden;
  • aanbod waarin begrip wordt getoond en ondersteuning wordt geboden voor hun ‘anders zijn’;
  • de mogelijkheid om ervaring op te doen met studievaardigheden;
  • de mogelijkheid om ervaring op te doen met executieve vaardigheden.

Dit aangepaste curriculum vraag echter ook een aangepaste instructie (Geraldine Brouwer & Lidy Ahlers, 2011).

Deze aanpak van het aansluiten bij ontwikkelingsniveau, en het bieden van leerstof die vraagt om inzet, vraagt om een doorgaande lijn naar groep 8. Wanneer in de kleuterklas blijkt dat de leerling rekent op groep 4 niveau, dan heeft dat invloed op de overgang naar groep 3 en verder.

Dat wil niet zeggen dat deze leerling automatisch een groep overslaat, maar wel dat de leerling ondersteuning op zijn eigen niveau nodig heeft om in de leerstand te blijven. Het vasthouden van leergierigheid, nieuwsgierigheid en leervaardigheden kan alleen als de leerling in stof duikt die ligt in de zone van naaste ontwikkeling.

"Een aangepast curriculum vraagt om een aangepaste instructie."

De eerste weken in de brugklas

En daar sta je dan als brugklasser. Een groot gebouw, een zware rugtas met allemaal nieuwe boeken, en een klas vol onbekenden. Je ouders zijn enthousiast, “Kom op, je kunt het makkelijk!”. Ze bedoelen het lief, maar juist hierdoor durf je niet toe te geven dat het jou helemaal niet makkelijk afgaat. Je voelt je met de minuut onzekerder worden. Hoe ga je het ooit redden, op de middelbare school?

Natuurlijk is het voor alle leerlingen belangrijk dat de overstap naar het voortgezet onderwijs soepel verloopt. En dat de doorgaande ontwikkeling is geborgd, of het nu gaat om kennis, vaardigheden of attitude.

Bij (hoog)begaafde leerlingen komen daar diverse aspecten bij, die overigens per begaafde leerling kunnen verschillen: het is een complex samenspel van factoren. Ze leren bijvoorbeeld sneller, en zijn daarom vaker vervroegd klaar in het basisonderwijs. We zien dan bij een groep dat ze zijn uitgeleerd op de basisschool maar op andere gebieden (sociaal, emotioneel of fysiek) nog niet toe zijn aan het voortgezet onderwijs. Ze missen dan de aansluiting met hun – oudere – klasgenoten.

Ook komt het nog vaak voor dat deze leerlingen op de basisschool nooit echt zijn aangesproken op hun eigen ontwikkelingsniveau en leertempo. Ze missen leervaardigheden en -strategieën die nodig zijn wanneer het wél lastiger wordt. Op de middelbare school merken ze dat ze ergens echt voor moeten werken, en gaan aan zichzelf twijfelen met als resultaat dat ze vastlopen.

Voor bijna alle leerlingen is de middelbare school wennen: een groter gebouw, meer leerkrachten, meer huiswerk. “De gevoeligheid van begaafde leerlingen kan het voor hen extra overweldigend maken.” (Desirée Houkema, 2020)

Warme overdracht van PO naar VO

Het zou natuurlijk wenselijk zijn dat de basisscholen de (hoog)begaafde leerlingen steeds beter kunnen voorbereiden op het voortgezet onderwijs, en dat de doorgaande lijn daardoor soepeler verloopt. Een warme overdracht van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs is daarbij cruciaal:

  • Zorg ervoor dat alle relevante informatie met betrekking tot de hoogbegaafde leerling door wordt gegeven aan het voortgezet onderwijs;
  • Zorg ervoor dat men in de VO-school in staat is om passende begeleiding voor hoogbegaafde leerlingen op te zetten (Greet de Boer e.a. 2005).

Verantwoordelijkheid VO

Daarnaast moeten we ook erkennen dat het voortgezet onderwijs een andere omgeving is, en dat je daarin als middelbare school de taak hebt om de leerlingen op te vangen. Op de middelbare school gaat het meer om de didactiek en inhoud (VO_magazine-3-overgang-po-vo).

Terwijl juist ook het pedagogische stuk zo nodig is in het voortgezet onderwijs. Dit geldt niet alleen voor het mentoraat, maar juist ook voor de docent die de vakinhoud probeert over te dragen. (Hoog)begaafde leerlingen hebben meer ondersteuning nodig om overzicht te bewaren op de inhoud, en vragen een steuntje in de rug bij het omgaan met de hindernissen die zij tegenkomen tijdens hun schooltijd.

Als docent kan je gebruik maken van de 6 breinprincipes (Gerjanne Dirksen, 2018) die leerlingen en specifiek de (hoog)begaafde leerlingen kunnen helpen. Door deze 6 breinprincipes toe te passen, vergemakkelijk je het leerproces. Je faciliteert als het ware het brein van de leerling en daarnaast stimuleer je de motivatie van leerlingen. Hierin onderscheiden we structurerende breinprincipes en activerende breinprincipes.

Structurerende breinprincipes

Deze principes gaan over de globale lijnen en opzet van een les(programma): 

  • Focussen: Gerichte aandacht is erg belangrijk bij het opdoen van nieuwe kennis en het leren van vaardigheden → Zorg voor gerichte aandacht, maak je les, nuttig, voorstelbaar en realistisch; 
  • Herhalen: Om kennis en vaardigheden onder de knie te krijgen en consolideren is gespreid herhalen en oefenen heel krachtig → Zorg voor herhaling, oefening, spreiding en pauzes om kennis te laten consolideren); 
  • Voortbouwen: Leer voorkennis van tevoren activeren en achteraf reorganiseren. Hierdoor leren leerlingen het geleerde makkelijker onthouden, toe te passen, te verwerken en op te slaan → Activeer voorkennis en helpende associaties en reflecteer.
v2_BCL_Breinprincepeskaart_A6.jpg

Activerende breinprincipes

Deze principes dragen bij aan activatie en motitvatie van de leerling: 

  • Emotie: Zorg als docent voor een leerklimaat waarin leerlingen zich veilig genoeg voelen om uitdagingen aan te gaan en van fouten te leren, maar ook dat er tegelijkertijd genoeg uitdagingen zijn → maak het spannend en uitdagend en wees een dopaminedealer; 
  • Creatie: Leer leerlingen diep over dingen nadenken en zelf betekenis te creëren → actief aan de slag en dieper laten nadenken; 
  • Zintuiglijk rijk: Activeer in je lessen verschillende zintuigen en zet beweging in tijdens je lessen (dus ook bij wiskunde, Engels etc.!). 
v2_BCL_Breinprincepeskaart_A62.jpg

Puberbrein in de verdere schoolloopbaan op het voortgezet onderwijs

Een goed mentoraat en docenten die de leerlingen oprecht leren kennen en begrijpen helpen (hoog) begaafde leerlingen een goede start te maken op het voortgezet onderwijs.

We weten dat hersenen bij pubers zich volop aan het ontwikkelen zijn. Een valkuil bij hoogbegaafde jongeren is dat zij volwassen taalgebruik hanteren en dat zij daardoor ook volwassen over kunnen komen. Ze zijn het echter niet!

Juist de vaardigheden zoals doorzetten, kaderen, discipline opbrengen, samenwerken, relativeren, emotioneel delen en structureren breken hen in de periode van de pubertijd op. De enige optie is het alsnog eigen maken van deze vaardigheden. Dit kan onder begeleiding van ouders en docenten, al is in sommige gevallen een professioneel begeleider wenselijker.

Wat het sociaal-emotionele aspect betreft, is het fijn als de hoogbegaafde jongere regelmatig contact heeft met een hoogbegaafde ontwikkelingsgelijke. Op de middelbare school, waar het hebben van vrienden en ‘erbij horen’ erg belangrijk is, past de hoogbegaafde jongere zich vaak aan. Het alternatief is afzondering. Beide situaties kunnen ervoor zorgen dat de hoogbegaafde jongere zich behoorlijk eenzaam voelt (Sheila van Horn, 2019).

Wat dit concreet betekent voor het voortgezet onderwijs

6 tips: 

  1. Onderschat het belang van goed mentoraat niet. Denk als school na over de tijd die er beschikbaar is om de (hoog)begaafde leerling te begeleiden en te ondersteunen in de hindernissen die de leerling tegen kan komen. Het bespreken van breinontwikkeling kan voor deze leerlingen verhelderend werken wanneer ze tegen dingen aanlopen op het voortgezet onderwijs;
  2. Het werken met een portfolio, met punten gericht op studievaardigheden, executieve functies en welbevinden en betrokkenheid, kan helpend zijn om de leerling zicht te laten krijgen op persoonlijke mogelijkheden en ontwikkelpunten. In het mentoraat kan een portfolio ondersteunend zijn om gesprekken met leerlingen (en ouders) gestructureerd vorm te geven. Naast het portfolio kan dan de cijferrapportage een plek krijgen, voorkom echter dat het alleen over cijfers gaat in gesprekken met leerlingen;
  3. Laat docenten naast de vakinhoud zich richten op studievaardigheden. Besteed aandacht aan metacoginitie (kennis over hun eigen brein helpt leerlingen en het inzetten van de 6 breinprincipes);
  4. Laat het cijfer niet de enige feedback zijn die je geeft. Geef procesgerichte feedback op inspanning, leerstrategie en aanpak. Heb oog voor het proces om tot het cijfer te komen en geef ook gerichte feedforward, zodat de leerling meegenomen wordt naar de volgende stap;
  5. Heb oog voor het sociaal-emotionele behoeften van de (hoog)begaafde leerling. Hebben ze aansluiting? Die ene vriend is heel belangrijk;
  6. Bied mogelijkheden aan de praktische (hoog)begaafde leerling. De opzet van de vakhavo (Govert Kamerik, 2018) zou ook wel eens kunnen werken als we dit principe vertalen naar een vakvwo. Dit kan helpend zijn voor leerlingen die het nodig hebben om de koppeling tussen theorie en praktijk te maken, zodat ze de relevantie van het leren inzien. Leerlingen leren dan door te doen, en krijgen meer afwisseling en uitdaging naast de wetenschappelijke aanpak.

Wat de (hoog)begaafde leerling eigenlijk van ons als onderwijsprofessionals vraagt is het volgende:

"Zie mij en begrijp mij, juist in de complexe context van de middelbare school, terwijl ik als (hoog)begaafde puber mezelf soms niet eens begrijp."

Geraadpleegde bronnen