Wie kwaliteit wil, moet onzekerheid aankunnen 24 maart 2016

De kop boven deze blog – een uitspraak van ethicus Paul van Tongeren – vat samen wat ik afgelopen vrijdag heb betoogd voor de Onderwijsraad. Ik was uitgenodigd om in een bijeenkomst in de Eerste Kamer te reageren op het conceptrapport ‘Brede onderwijskwaliteit’.

Het rapport brengt in kaart welke mogelijkheden er zijn om niet-zichtbare kwaliteit van onderwijs zichtbaar te maken. Er wordt onder andere bepleit om instrumenten te maken voor het meten van socialisatie en persoonsvorming. Mij was gevraagd om mijn opvatting hierover te delen. Ik heb grote bezwaren. Mijn argumenten vat ik hier kort samen.

1. Het niet-zichtbare is moeilijk meetbaar

Het is weliswaar mogelijk om instrumenten te maken die het moeilijk meetbare zichtbaar maken, maar het is ingewikkeld. De kwaliteit van het niet-zichtbare zit namelijk in het proces. Onderwijs is een complex, ambachtelijk spel tussen docent, leerlingen en leerstof.  Dit ingewikkeld samenspel is moeilijk in één type onderzoeksinstrument te vatten. Het construeren en gebruiken van instrumenten gaat veel energie kosten. Deze energie kan beter gebruikt worden voor het bevorderen van condities voor goed onderwijs.

2. Goed onderwijs is een geschenk

Er is een principiëler bezwaar. Als je onderwijskwaliteit in de breedte wilt meten, probeer je een geheim te meten. Gert Biesta legt in zijn boek ‘The beautiful risk of education’ uit dat goed onderwijs uiteindelijk een geschenk is. Een geschenk past niet in een keurslijf van meetbaarheid en voorspelbaarheid. Als je de waarde van een geschenk wilt objectiveren, gaat het mooie verloren. En als je van tevoren weet wat het cadeau is, kijk je er ook niet meer naar uit. In onderwijs wordt stevige inhoud aangeboden. Ten aanzien van kennis en vaardigheden (denk aan rekenen en taal) kan dat op een directieve manier, ook door op een gezonde manier gebruik te maken van meetgegevens. Persoonlijkheidsvorming is echter een proces waar je maximale condities voor moet scheppen. Denk aan een plantje dat je water geeft. Je zorgt voor voedingsstoffen. Je zult niet proberen de groei te meten door het aantal wortels te tellen of het aantal voedzame moleculen te registreren dat het plantje uit de grond opneemt. Dit doe je niet, omdat je het plantje niet kapot wilt maken. Iets dergelijks is van toepassing op instrumenten bij persoonsvorming. Die vorming is uniek en moet je overlaten aan het niet-beheersbare. Je loopt daarbij (in de formulering van Biesta) een prachtig risico, namelijk dat je er geen grip op hebt hoe de leerling zich zal ontwikkelen.

3. Verdergaande instrumentalisering

Ik vind de steeds verdergaande instrumentalisering in het onderwijs een probleem. We suggereren dat we alles wat waardevol is, moeten meten. Dit schrijft de cultuur ons voor. Als we iets niet zichtbaar kunnen maken, dan is het er niet. Als we ook niet-zichtbare aspecten willen meten, zadelen we de scholen echter onontkoombaar op met een nog grotere administratielast. Ik vind dat het onderwijs in onze beschaafde wereld zo sterk moet zijn, dat ze aan deze suggestie kan ontsnappen. Daar moet de overheid stevige steun aan geven. Alleen de goed meetbare output dient gemeten te worden. En deze gegevens – daar had het eerdere rapport over smalle kwaliteit gelijk in – zullen goed gebruikt moeten worden. Als data goed gebruikt worden, geven zij juist veel informatie over het spel van de leraar met zijn leerlingen en de leerstof.

4. Tegenovergesteld effect

De instrumentalisering is een probleem omdat het  strategisch gedrag oproept. In het advies ‘Een smalle kijk op onderwijs’ (genoemd onder punt 3) wordt dit al geconstateerd.  De smalle kijk van scholen maakt dat zij relatief weinig ruimte nemen om te vernieuwen op de brede vormingen. Ook dreigen de sociale verschillen groter te worden. Het nieuwe rapport vertelt hoe je de brede kwaliteit zichtbaar kunt maken. De redenering die gevolgd wordt, vind ik echter verraderlijk, omdat ze opnieuw de versmalling in te hand werkt. Ik geef de redenering in een paar denkstappen weer. Stap 1: De onderwijsraad weet vanuit eerdere bevindingen dat datagestuurd onderwijs strategisch gedrag op roept en tot versmalling leidt. Scholen gaan alleen nog dat onderwijzen wat ook gemeten wordt. Door de meetcultuur raken ook moeilijker kwantificeerbare aspecten van het onderwijs buiten beeld. Stap 2: Die ontwikkeling vindt de raad ongewenst. Geadviseerd wordt om het
onzichtbare meer zichtbaar te maken. Stap 3: Er moeten meetinstrumenten komen. Zichtbaar is immers meetbaar (ook kwalitatief meten is zichtbaar maken). Als je deze drie denkstappen logisch vervolgt dan is de volgende stap voorspelbaar: zodra het onzichtbare zichtbaar is, treedt hetzelfde mechanisme in werking als in denkstap 1. Wat zichtbaar is gemaakt zullen scholen gaan nastreven. Strategisch gedrag noemen we dat. Het resultaat is opnieuw een versmalling. Deze cirkelredenering moet dus verlaten worden: geen instrumenten maken, maar zorgen voor goede condities voor socialisatie en persoonsvorming.

Anders kijken

Er moet op een andere manier gekeken en gedacht worden, als ons dat tenminste nog lukt. We zijn zo geprogrammeerd op het inbouwen van zekerheden, dat we er zo lang mogelijk naar zoeken. Door het zoeken naar zekerheden, bereiken we het tegenovergestelde. Van Tongeren heeft gelijk: ‘Wie kwaliteit wil moet onzekerheid aan kunnen’ (Trouw, 19 maart 2016). Zie hier voor een uitgebreid verslag van de bijeenkomst.