Echt nieuws of nepnieuws? Jongeren zien het verschil niet 19 december 2016 Door dr. ir. Steef de Bruijn, lector Nieuwe media in vorming en onderwijs

Feiten checken met behulp van internet: dat kunnen ”digital natives”, de jongeren voor wie een wereld zonder schermen iets is uit verhalen van vroeger, als geen ander. Zou je denken. Maar dat valt vies tegen.

De prestigieuze Amerikaanse Stanford University kwam dinsdag naar buiten met een onderzoek onder 7804 jongeren. Het gaat om de omvangrijkste studie tot nu toe over de verwerking van informatie door deze groep. De respondenten variëren van leerlingen van middelbare scholen tot studenten. De groep die ‘woont’ op sociale netwerken zoals Facebook, Snapchat en Instagram, en waarvoor internet net zo gewoon is als water.

Toch zijn juist zíj niet in staat om onlinenepnieuws van feiten te onderscheiden, schrijven onderzoekers Sam Wineburg en Sarah McGrew. Ze uiten grote bezorgdheid over de stortvloed aan informatie die via internet op ons afkomt. Waar doorsneeburgers voorheen vertrouwden op journalisten en deskundigen, is met de komst van het ongereguleerde internet het hek van de dam. „Nog nooit hadden we zo veel informatie tot onze beschikking. Of we daar slimmer en beter geïnformeerd door worden óf juist onwetend en bekrompen, hangt af van ons bewustzijn van dit probleem en onze pedagogische reactie erop. Op dit moment vrezen we dat onze democratie wordt bedreigd door het gemak waarmee desinformatie over maatschappelijke kwesties zich kan verspreiden en een eigen leven gaat leiden.”

Sombere conclusie

Wineburg en McGrew onderwierpen de jongeren aan tientallen verschillende tests, waarmee ze hun vermogen om de betrouwbaarheid van informatie te beoordelen wilden onderzoeken. De sombere conclusie na achttien maanden onderzoek: de ”digital natives” mogen dan in staat zijn vloeiend te switchen tussen Facebook en Twitter, tegelijkertijd een selfie op Instagram te zetten, onderwijl óók nog append met vrienden. Maar als ze informatie op internet en sociale media moeten waarderen, laten ze zich gemakkelijk bedriegen.
 
In een van de vele tests moesten de jongeren onder meer de betrouwbaarheid van twee websites valideren. De ene site was van een gerenommeerde organisatie, de andere van een dubieuze splintergroep.
De respondenten kregen tien minuten de tijd om de twee sites te bekijken. Daarbij mochten ze op links klikken, maar ook de hulp van Google inroepen om zaken te controleren. Meer dan de helft van de jongeren bestempelde de site van de splintergroep als de betrouwbaarste. En studenten die de voorkeur gaven aan de andere site wisten nauwelijks de verschillen tussen beide organisaties te benoemen.
 
Hoe dat kan? De studenten besteedden de meeste tijd aan het simpelweg lezen van artikelen op de sites, en verdiepten zich niet in de achtergronden van de organisaties zélf.
 
Uit andere tests blijkt dat 82 procent van de middelbare scholieren in het onderzoek geen verschil ziet tussen een onlineadvertentie met het label ”sponsored content” (gesponsorde inhoud, PA) en een echt nieuwsartikel. En twee op de drie scholieren zien niet in waarom een door een bankier geschreven artikel over jongvolwassenen die hulp nodig hebben bij hun budgettering, potentieel minder betrouwbaar is. Nog een voorbeeld uit de studie: vier op de tien scholieren geloven dat een foto van misvormde madeliefjes sluitend bewijs is voor de sterke vervuiling rond de kerncentrale van het Japanse Fukushima. Let wel: bij de foto ontbraken de bron en de locatie.
 
Het Stanfordonderzoek toont aan dat jongeren berichten op sociale media niet in de eerste plaats beoordelen op basis van de bron, maar dat ze eerder kijken naar de details in het bericht en of er een grote foto bij geplaatst is. Een zorgelijke ontwikkeling, als je bedenkt dat 88 procent van de jongvolwassen zijn nieuws regelmatig van sociale netwerken haalt. Het gemak waarmee jongeren zich op sociale media begeven, zegt volgens de onderzoekers niets over hun vermogen om op een goede manier om te gaan met wat ze daar zien en lezen. Integendeel.


Filterbubbel

Het onderzoek van Stanford komt op een moment dat er in de media een fel debat woedt over de vraag of nepnieuws op onder meer Facebook en Google heeft bijgedragen aan de verkiezingsoverwinning van Donald Trump. In de zoektocht naar een verklaring voor diens verrassende winst wijzen nogal wat vingers naar de internetreuzen. Halve waarheden en hele leugens passeren op hun netwerken in menig bericht. Zo ging er een artikel rond waarin werd geclaimd dat de paus Trump zou steunen en verscheen er een citaat uit een tijdschrift waarin Trump Republikeinen de domste kiezers van het land noemt. Beide nep, maar talloze malen gedeeld. Het ‘citaat’ van Trump werd door DENK-politica in spe Sylvana Simons zelfs als waar aangehaald tijdens een aflevering van de tv-talkshow Pauw.
 
Gedurende de verkiezingscampagne deden nogal wat van dergelijke berichten de ronde. En het is niet denkbeeldig dat wie deze posts in zijn timeline zag passeren, daardoor is beïnvloed bij zijn keuze in het stemhokje, zo luidt het verwijt. De zogenaamde filterbubbel, waarbij het volgen van bepaalde Facebookpagina’s of het liken van posts ertoe leidt dat de gebruiker nóg meer soortgelijke berichten voorgeschoteld krijgt, zou dat effect alleen maar hebben versterkt.
 
De makers van nepnieuws is het maar om één ding begonnen: geld. Met spectaculaire koppen en dito artikelen trekken ze via sociale media veel bezoek naar hun eigen websites. En veel bezoek resulteert in hoge advertentie-inkomsten. Over de gevolgen van hun acties liggen ze nauwelijks wakker. The Washington Post sprak met Paul Horner, een 38-jarige auteur van nepnieuwsartikelen. „Ik kan de gekste dingen over Trump schrijven, en de mensen geloven het.” Horner verdient naar eigen zeggen 10.000 dollar per maand aan de advertenties die bij zijn stukken verschijnen.
 
Wetenschappelijk bewijs voor de invloed van nepnieuws op de verkiezingsuitslag is er (nog) niet. Intussen haastten de topmannen van Facebook en Google zich wel om acties aan te kondigen. Hoewel Facebookoprichter Mark Zuckerberg de idee dat nepnieuws op zijn netwerk van invloed zou zijn geweest eerst nog rigoureus van de hand wees, veranderde hij een week later van toon en lanceerde hij een serie maatregelen die de verspreiding ervan moet indammen.


Digitale geletterdheid

Hoe het ook zij, voor de Stanfordonderzoekers staat als een paal boven water dat jongeren in het digitale tijdperk niet langer genoeg hebben aan de vaardigheden die ze gebruiken om papieren bronnen te beoordelen. Het maskeren van de werkelijke bedoelingen kan én gaat op het web zó geraffineerd dat ”digitale geletterdheid” als bijzondere vaardigheid broodnodig is.
 
Daarbij spelen ouders en scholen een belangrijke rol. Die moeten het gesprek aangaan met kinderen. Waar halen ze hun informatie vandaan? Hoe controleren ze de betrouwbaarheid ervan? Tips hiervoor ontbreken te vaak in het curriculum van scholen, en zelfs het bewustwordingsproces moet in veel gevallen nog op gang komen.
 
Kritisch zijn de onderzoekers op speciale, gefilterde websites die al door de school zijn gescreend. „Daarmee creëren we een generatie van ‘bubbelkinderen’ die nooit de immuniteit ontwikkelen die hen moet beschermen tegen het gif dat in hun Facebookfeeds voorbijkomt. Terwijl de meeste jongeren dáár hun nieuws vandaan halen. Deze aanpak beschermt jongeren tegen de echte wereld, in plaats van dat ze leren ermee om te gaan.”
 
Jongeren zouden veel kunnen leren van de basisvaardigheden die professionele ”fact-checkers” toepassen, zegt professor Wineburg. „Vertrouw niet zonder meer de informatie die een organisatie over zichzelf geeft op de eigen website, maar zoek elders naar meer gegevens. En leg jongeren uit dat een hoge notering in de zoekresultaten van Google niet betekent dat een artikel betrouwbaar is.”

De bevindingen van de Amerikaanse onderzoekers verbazen dr. Steef de Bruijn niet. Hij is lector nieuwe media bij Driestar hogeschool en adjunct-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad. De grens tussen betrouwbaar nieuws en onzinnige informatie is steeds moeilijker te trekken, stelt hij vast. „Sites zien er soms zeer professioneel uit en staan toch vol met verkapte advertenties.”
 
trump.jpg
Is het gegeven dat er veel nepnieuws en desinformatie de ronde doet op sociale media nieuw?
„Advertenties in media bestaan al eeuwenlang, maar die zijn vanouds duidelijk gescheiden van nieuws dat door een redactie is gecontroleerd en bewerkt. Bij advertorials is dat verschil minder helder. Nepnieuws op sites en sociale media is nóg moeilijker te herkennen. Het is juist in hun belang dat dat verschil niet opvalt, omdat advertenties de belangrijkste bron van inkomsten zijn.”
 
Bent u het fenomeen nepnieuws in uw eigen onderzoek in het kader van het lectoraat ook tegengekomen?
„We hebben hier niet speciaal onderzoek naar gedaan, maar ik zie om me heen dat ook jongeren in de gereformeerde gezindte zich gemakkelijk op sleeptouw laten nemen. Ze weten goed dat je je 06-nummer niet zomaar moet weggeven, maar ze nemen nieuwsberichten klakkeloos voor waar aan. Je ziet het aan werkstukken op school en je hoort het als je jongeren naar het nieuws vraagt. Trouwens, ook volwassenen gaan snel voor de bijl. Mensen geloven nieuws sneller als het in hun straatje past. We zien dat telkens bij ingezonden reacties bij het RD. Of het nu gaat om moslims en asielzoekers of om vaccinatie, orgaandonatie of de opwarming van de aarde: ook volwassenen doen mee aan inlegkunde en zijn heel selectief in de bronnen die ze pakken om hun gelijk te bewijzen.
 
Soms ontstaat nepnieuws ook doordat journalisten hun werk slecht doen. Onlangs was hier een frappant staaltje van te zien rond een bericht dat Zweedse gemeenten geen kerstversieringen aan lantaarnpalen mochten ophangen omdat die niet berekend zijn op het gewicht daarvan. De Amerikaanse site Breitbart –jawel, van Trumps vertrouweling Bannon– suggereerde dat deze maatregel genomen is om moslims niet te beledigen. Dat verhaal ging rond op Facebook en inmiddels vertellen allerlei christelijke nieuwssites, nog steeds, dat Zweden de kerstverlichting achterwege laat om moslims ter wille te zijn.”
 
Vindt u dat Facebook en Google een verantwoordelijkheid hebben in dezen?
„Ik vraag me dat af. Jongeren moeten leren dat Google en Facebook niet objectief zijn en commerciële bedoelingen hebben. Vergelijk ze niet met de telefoongids maar met een huis-aan-huisblad. Google en Facebook zouden wel kunnen zorgen dat betrouwbare nieuwsbronnen hoger geplaatst worden dan populaire commerciële of louche sites, maar ze moeten zich niet bemoeien met de duiding van nieuwsberichten.”
 
De Stanfordonderzoekers pleiten voor meer aandacht voor digitale geletterdheid. Kunt u vanuit het lectoraat aanbevelingen doen?
„Op veel scholen is aandacht voor de zogenaamde 21e-eeuwse vaardigheden. Daar hoort ook wel bij dat je de kwaliteit van digitale bronnen kunt beoordelen, maar ik ben daar niet gerust op. De achterliggende filosofie is vaak dat we weinig meer uit ons hoofd hoeven te leren omdat informatie onder handbereik ligt bij Google en Wikipedia. Nou, dit onderzoek laat zien waar je dan terechtkomt: je googelt je eigen wereldje bij elkaar. We vergeten dat informatie pas betekenis krijgt als het verbonden kan worden aan bestaande kennis in ons hoofd. Vanuit ons Media Attitude Model stellen we daarom dat jongeren een brede algemene kennis nodig hebben als basis, kritisch en brongericht moeten leren denken, sociale media moeten wantrouwen als nieuwsbron en moeten oefenen in het checken van feiten.”
 
De onderzoekers noemen gefilterde sites of omgevingen die scholen in hun onderwijs gebruiken geen goede ontwikkeling. Dat zou leerlingen alleen maar beschermen tegen de echte wereld, terwijl ze daar juist mee moeten leren omgaan...
„Voor alle duidelijkheid: de onderzoekers hebben het hier niet over internetfilters die onverantwoorde sites blokkeren, maar over een soort whitelist van sites die leerlingen helpt om goede informatie te vinden. Zo’n aanpak is heel geschikt om leerlingen op de basisschool de weg te wijzen bij zoekopdrachten voor een werkstuk of presentatie, zodat ze vertrouwde bronnen leren kennen. Maar leerlingen zitten thuis en bij vriendjes ook online, dus ze zullen al jong moeten leren wat kaf en koren is. Het helpt ook als ouders met hun kinderen het nieuws en de bronnen daarvan bespreken, want veel jongeren gebruiken sociale media of lezen nieuws zonder dat hun ouders daar zicht op hebben. Met name christelijke ouders moeten dit tot hun verantwoordelijkheid rekenen, want vooral rond ethische thema’s en bij vragen over het geloof is internet geen digitale snelweg maar een doolhof waarmee je snel op een dwaalspoor kunt raken.”

Fukishima.jpg
Zo gaat een fact-checker te werk
Professionele fact-checkers – mensen die hun beroep maken van het verifiëren van informatie – passen grofweg drie tactieken toe, schrijven de Stanfordonderzoekers.
  • Zodra ze op een onbekende website terechtkomen, verlaten ze die weer. Eérst gaan ze elders op het web op zoek naar meer informatie. Terwijl studenten vooral verticaal over een website scrollen alsof ze de krant lezen, proberen fact-checkers op andere plekken vast te stellen waar informatie vandaan komt, vóórdat ze het lezen.
  • Fact-checkers gaan niet af op wat een organisatie over zichzelf schrijft.
  • Ze kijken verder dan de volgorde van zoekresultaten in Google. De zoekmachine rangschikt pagina’s immers niet op basis van betrouwbaarheid. Een zoekresultaat dat verder naar onderen staat, kan weleens veel betrouwbaarder blijken te zijn.

Interview met lector Nieuwe media Steef de Bruijn, door Pieter Ariese (Reformatorisch Dagblad, 28 november 2016)