De addertjes onder het gras van de meetcultuur 7 april 2014

‘Onderwijstoezicht op de schop’, zo kopte het Nederlands Dagblad op zaterdag 29 maart op de voorpagina. De kop suggereerde groot nieuws en drastische veranderingen in het beleid van de inspectie. Kort gezegd zou de inspectie minder beoordelend en meer stimulerend worden.

Door Bram de Muynck, lector Christelijk leraarschap

Dat klinkt goed. Als je verder leest blijkt er weinig op de schop te gaan. Het meten wordt uitgebreid. En de achtergrondfilosofie is niet veranderd. Scholen krijgen een instrument in handen om zich beter te kunnen vergelijken met anderen (noot). Het geven van extrinsieke motivatieprikkels blijft dus leidend, en daarmee het neoliberale denken over onderwijskwaliteit. Zie hierover Rob Martens in Onderwijsinnovatie (http://www.ou.nl/web/nieuws-en-agenda/onderwijsinnovatie).
 

Achtergrond denken

Wat me in het bericht het meest opvalt, is de onderliggende vanzelfsprekendheid van een vijftal aannames of veronderstellingen waar je niet tegen kunt zijn. Ze zijn zo vanzelfsprekend dat ze lijken te behoren tot wat Taylor noemt de social imaginary, de algemene beeldvorming van het gros van de mensen: dit zijn de voorstellingen die we ongeveer allemaal hebben, en hier hoef je eigenlijk weinig vragen bij te stellen.
 

Meten is weten

De eerste is de vanzelfsprekendheid van het principe ‘meten is weten’. Het bericht maakt melding van het uitbreiden van de kwaliteitsindicatoren. Er zal dus meer gemeten moeten gaan worden. Als je iets wilt weten moet je het tenslotte ook meten. Daar kun je niets tegen inbrengen. Maar omdat het zo vanzelfsprekend is, vergeten we onszelf af te vragen of wat je meet ook wel gemeten moet worden. Is het inderdaad zinvol om sociale vaardigheden te meten? En zo ja, als je het doet, hoe betrouwbaar is dat dan? En wat zeggen de resultaten van de pedagogische kwaliteit van een school? Het zou zo maar kunnen zijn dat de gedragsvragenlijsten prima resultaten te zien geven, maar dat het ontbreekt aan pedagogische tact in de alledaagse schoolsituatie.
 

Vergelijken

Het tweede is de vanzelfsprekendheid van het vergelijken. Scholen, zo zegt het bericht, willen zelf weten of ze voldoende of goed presteren. Ze willen zich kunnen vergelijken met anderen. Welnu, daar willen we wel voor zorgen, zo zegt de inspectie. Er komt een openbaar kwaliteitsprofiel, voor iedere school ingevuld. Hier is niet alleen iets te zien over rekenen en taal, maar ook over sociale vaardigheden en over het financiële systeem en een aantal andere zaken. Dat ouders scholen graag willen vergelijken, wisten we al, maar dat scholen zichzelf willen vergelijken met anderen, onthult de vanzelfsprekendheid van het concurrentieprincipe, zo kenmerkend voor neoliberaal denken. Je bevindt je nu eenmaal in een markt, en daarop moet je je zo gunstig mogelijk profileren.
 

Systemen

Dat brengt me bij de derde vanzelfsprekendheid: het vertrouwen in systemen. Het profiel van iedere school wordt met behulp van een aantal indicatoren gevuld. Als een school op deze set van indicatoren goede gemiddelden haalt, is het een goede school. Als er veel slechte gemiddelden zijn, is het een slechtere school. Je kunt niet zo maar afgaan op een paar indicatoren, zoals in de Trouw-lijsten gebeurde. Nee, je hebt een systeem nodig waarin je zoveel mogelijk aspecten meet. Wie zal dat tegenspreken? Opmerkelijk is dat bij het streven naar volledigheid van een kwaliteitssysteem vergeten wordt, welke administratieve last dit met zich mee brengt. Een school moet een kwaliteitsmanager aanstellen die alle gegevens verzamelt, de leraren (ja wie anders) moeten alle vragenlijsten invullen, scores verzamelen, en ziedaar: er is alweer minder tijd voor het primaire proces. Het vertrouwen in een systeem heeft zijn prijs. Om nog maar niet te spreken van de verengde manier van kijken die dit vertrouwen automatisch tot gevolg heeft.
 

Van vorm naar inhoud

Dan de vierde vanzelfsprekendheid: de verschuiving van inhoud naar vorm. De inspectie stelt zichzelf niet meer de eis om zelf te bepalen of een school goed is, maar ‘daagt scholen uit te laten zien waar ze goed in zijn en hoe ze dat bepalen’. De school moet dus zelf aantonen hoe ze haar eigen kwaliteit meet. Het meetsysteem moet op orde zijn. Het systeem van de slager om diens eigen vlees te keuren moet kloppen. Als je daarop een goede controle uitvoert, kun je er vanuit gaan dat de inhoudelijke kwaliteit ook wel op orde is. Een aannemelijke gedachte. Ook wel fijn om te bedenken, want dan gaat een inspectie tenminste niet zelf naar de details kijken. Hoe aantrekkelijk het ook lijkt, het laat hoe dan ook niet alleen bij de inspectie, maar ook bij de scholen de aandacht verschuiven van vorm naar inhoud. Is het dossier van iedere leerling op orde? Hebben we wel van iedere leerlingbespreking alle notulen op een rij? Kunnen we aantonen dat de overgangsbeslissingen volgens de regels zijn uitgevoerd? De verschuiving ‘controle op de inhoud’ naar ‘controle van het meetsysteem’ zal de school meer hoofdbrekens gaan kosten dan ze lief is. Om nog maar niet te spreken van de controledruk. Die zal zeker niet afnemen, maar alleen toenemen. Want bij een goed kwaliteitssysteem hoort niet alleen het op orde hebben van dossiers, maar ook dat je hier zelf controle op uitvoert, bijvoorbeeld door interne en externe audits. Waar haal je de tijd vandaan om dit allemaal uit te voeren?
 

Transparantie

De vijfde is het geloof in transparantie. Transparantie staat garant voor kwaliteit: als de regels goed en navolgbaar worden toegepast dan is de kwaliteit op orde. Ook hier kun je maar moeilijk tegen zijn. En toch getuigt deze aanname van weinig besef van de bedrieglijkheid van meetsystemen. Uit het bericht van de NOS – donderdag, 3 april 2014 -  over de Nederlandse Zorgautoriteit bleek dat een arts geen twee operaties tegelijk kan verrichten omdat hier niet een categorie voor is. De gecombineerde handeling – die zo goed zou zijn voor de patiënt – staat niet in het systeem, bestaat dus niet. Dit leidt er toe dat de arts aan creatieve boekhouding gaat doen, wat als fraude betiteld wordt. Het is immers niet volgens de regels. Toch hield de woordvoerder van de NZA bij hoog en bij laag vol dat de regels duidelijk en transparant zijn. Daar moet je dan verder geen vragen bij stellen. Regels moeten gewoon worden toegepast. Het zou zo maar kunnen zijn dat het met een kwaliteitssysteem in het onderwijs ook zo gaat. De regels zijn op orde en transparant, maar deugen ze wel?
 
Kwaliteitszorg? Je kunt er niet tegen zijn. De noodzaak van inspectie? Je kunt er niet tegen zijn? Meten met systemen? Je kunt er niet tegen zijn. Het problematische is dus niet alleen dat we dit allemaal laten gebeuren, maar vooral dat deze dingen onderdeel van onze beeldvorming zijn geworden. Laten we elkaar uitnodigen er toch maar een paar vragen bij te stellen.

Noot: er komt een beoordelingscategorie bij de bestaande categorieën zeer zwak, zwak en ‘voldoende’ wordt aangevuld met de categorie ‘goed’. Die laatste moet de norm worden. Terecht heeft de PO-raad hier een kritische noot bij: als goed de norm wordt, zullen weer meer scholen onder de norm gaan vallen.