Leerkracht cruciaal om kinderen in aanraking te brengen met christelijk-religieus erfgoed 7 juli 2022 Door dr. W. (Winnie) Verbeek

Wie woont hier? Zijn hier geesten? Kan je door de vloer zakken? Liggen hier mensen begraven? Zomaar wat vragen die kinderen stelden toen ze begin dit jaar de Sint-Janskerk in Gouda bezochten. Het onderwijs kan een fundamentele bijdrage leveren om ontmoeting met plaatselijk erfgoed tot stand te brengen, betoogt dr. Winnie Verbeek.

Een groot plaatselijk project rond het 750-jarig bestaan van de stad Gouda is een mooi voorbeeld van die ontmoeting met plaatselijk christelijk-religieus erfgoed. In deze blog (een bewerking van het epiloog van mijn proefschrift) benoem ik aan de hand van dit mooie project voorwaarden en kansen voor het onderwijs om leerlingen via de plaatselijke kerk aan het eigen - in eerste instantie lokale - christelijk-religieuze erfgoed te verbinden. Musea, kerken en scholen kunnen christelijk-religieus erfgoed namelijk dynamisch inzetten om daarmee niet alleen aan een gezamenlijk doel te werken, namelijk het behoud van het christelijk-religieus erfgoed voor de toekomst, zij kunnen het tevens benutten om er op heel verschillende manieren eigen doelen mee na te streven.

Kerkgebouw roept vragen op

In januari van dit jaar kwamen 800 kinderen van heel verschillende scholen naar de Sint-Jan. Zij leerden er over het gebouw, de gebrandschilderde ramen en deden er opdrachten om uiteindelijk onder het thema ‘Geef Gouda door’ bij te kunnen dragen aan het maken van een eigen kinderraam onder leiding van twee Goudse kunstenaars. Zodra de leerlingen bij het kerkgebouw arriveerden, begon de stroom van vragen. De interesse was gewekt en werd door alles wat er om en in het gebouw te zien was, gevoed. Wie woont hier? Zijn hier geesten? Kan je door de vloer zakken? Liggen hier mensen begraven? Het kerkgebouw zelf roept al die vragen op. Rondleiders kunnen die nieuwsgierigheid inzetten om in dialoog met de kinderen uitleg te geven.

Fysieke ontmoeting

In dit voorbeeld zitten in mijn ogen de kernelementen die nodig zijn om een kerkgebouw dusdanig te ontsluiten dat mensen, of zij nu volwassenen, kinderen of studenten zijn, zich bij dit erfgoed laten betrekken. Allereerst wordt er een daadwerkelijke fysieke ontmoeting gecreëerd tussen mensen en het gebouw, zowel van buiten als van binnen. Alleen van daaruit kan de volgende stap vorm krijgen - het oproepen van nieuwsgierigheid en interesse voor wat men ziet of ontmoet. Vaak wordt juist gedurende dat moment de ruimte gecreëerd om het derde element aan te brengen, namelijk het toevoegen van kennis. Niet alleen om de opgeroepen vragen te beantwoorden, ook om context te geven en grotere verbanden te laten ontdekken, om dat aan te reiken wat nog niet gezien werd, maar toch van belang is. Als laatste is er de zoektocht naar de verbinding over tijd en plaats heen. In het kinderproject ‘Geef Gouda door’ dachten de kinderen na over hoe ze zelf op de beroemde Goudse glazen afgebeeld zouden willen worden en wat ze graag op het glas door wilden geven van het Gouda van nu. Niet alleen een verstandelijke ontsluiting van de ruimte dus, maar ook een affectieve ontsluiting door ruimte te bieden aan eigen vragen en aan een persoonlijke beleving of verwerking. Voor volwassen bezoekers vindt die beleving vaak plaats in de stilte in de kerk; de rust van een kerkgebouw wordt dikwijls als overweldigend ervaren. Zo’n beleving kan aanzetten tot een moment van persoonlijke reflectie, waar anders in alle drukte aan voorbij geleefd wordt.

Kerk als didactisch middel

De vier bovengenoemde elementen – fysieke ontmoeting, het oproepen van nieuwsgierigheid, het toevoegen van kennis en de verbinding over tijd en plaats heen – zijn daarin belangrijk. Cruciaal is echter de rol van rondleider, leerkracht of student. Idealiter moet deze voldoende toegerust zijn om vanuit de betrokkenheid die in de fysieke ontmoeting ontstaat, op verschillende niveaus kennis toe te voegen, specifieke betekenislagen naar voren te halen en te ontsluiten, verhalen te vertellen, maar ook momenten van stilte en aandacht aan te reiken, die tot nadenken brengen over tijd en plaats heen. Voldoende kennis van christelijke symboliek en van in de kerk zichtbaar aanwezige (Bijbel)verhalen, inzicht in de bouwgeschiedenis van de kerk, kennis van de plaatselijke geschiedenis, een redelijk besef van de plaatselijke kerkelijke gemeenschap die in het gebouw samenkomt en een rudimentaire kennis van kerkmuziek zijn daarin voorwaardelijk. Ofwel, de rondleider moet op het juiste moment besef hebben voor de dynamiek van de betekenislagen die in het kerkgebouw en in het christelijk-religieuze erfgoed aanwezig zijn. Juist dan zal hij in staat zijn om de plaatselijke kerk vanuit meerdere betekenissen te ontsluiten en daar ook de maatschappelijke context bij te betrekken. Dát maakt de kerk tot een uitgelezen didactisch middel.

Bekende symbolen

De leerkracht van een protestants-christelijke schoolklas startte bijvoorbeeld het gesprek vanuit de in de kerk aanwezige en voor de kinderen bekende symbolen, waarna de kinderen door verschillende opdrachten de in de kerkarchitectuur aanwezige symboliek gingen verkennen. Een andere leerkracht opende het gesprek bij de grote wetsborden in de kerk; de kinderen dachten na over het belang van goede regels om je veilig te voelen en gingen van daaruit op zoek naar symbolen die konden helpen om die regels te onthouden. Twee voorbeelden die laten zien dat studenten, leerkrachten en rondleiders betekenisvelden wisselend in kunnen zetten om de identiteit van de school of de specifieke vragen die in een tijdsperiode leven erbij te betrekken. Ook kunnen zij nieuwe horizonten openen door in diezelfde ontmoeting andere betekenisgebieden erbij te betrekken.

Dr. W. (Winnie) Verbeek is docent Beeldend vormen op Driestar hogeschool en promoveert vandaag op een onderzoek naar de presentatiegeschiedenis van Museum Catharijneconvent. Klik hier voor meer informatie.