De catechismuspreek en het belang van vorming 20 februari 2015 Door A. (Bram) de Muynck

De berichtgeving over de verminderende deelname aan de tweede zondagse kerkdienst kwam een paar weken geleden als een soort noodlot op ons af (zie RD, 24 januari 2015). Het verdwijnen daarvan wordt gezien als een voorbode van verdere ontkerkelijking. Mensen die geroepen zijn voor vorming en toerusting van jonge christenen – en dat zijn ook alle werkers in het christelijk onderwijs - moeten zich daar druk om maken.

Daarbij is goed om te beseffen dat dit soort noodlotscenario’s vaak wel kloppen, maar dat het patroon van redeneren voortkomt uit de empirische sociologie (onderzoeken waarbij trends in de samenleving met cijfers zichtbaar gemaakt wordt). Dit is een redeneerpatroon van deze wereld, dat je gemakkelijk alle hoop kan ontnemen.
Christus is evenwel de Heer van de oogst (Johannes 4: 35). Kerkelijk werkers (ook onderwijsmensen!) zijn niet meer dan dienaren, geroepen om blijmoedig voort te gaan met hun opdracht. In deze context moeten we niet klagen maar doen wat onze hand vindt om te doen. In deze bijdrage probeer ik uit te leggen hoe belangrijk de tweede dienst is voor christelijke vorming en dat we, teruggaand naar de oorsprong, deze ook nieuwe impulsen kunnen geven.
 

Hoe begon het?

Laten we even kijken naar de tijd waarin het bepreken van de catechismus op zondag ontstond en ons laten leren door de manier waarop er toen gereageerd werd op de context. Allereerst valt op dat de prediking over de christelijke leer paste bij het vormingsprogramma van de reformatie. Werd onder Rome van mensen verwacht dat ze klakkeloos in zouden stemmen met wat de geestelijken zeiden, in de Reformatie werd van mensen verwacht dat ze zelfstandig konden oordelen, zelfstandig de Schrift konden lezen en vandaaruit mee konden regeren in kerk en samenleving.
We kunnen ons niet meer goed voorstellen hoe revolutionair deze omslag geweest is. Mensen veranderden van passieve volgelingen tot kritische en zelfstandig denkende participanten. In onze tijd is het van belang dit doel krachtig te onderstrepen. Ook nu hebben we weer te maken met een omslag. De huidige generatie christenen wordt onder andere door de sociale media, ‘geprimed’ op een eenvormige manier van denken. De media presenteren een wereldbeeld waarin waarnemingen tot harde feiten worden verklaard. Mensen zijn niet meer zijn dan consumenten van wat voorhanden is. Om hier mee om te gaan, moet je zelfstandig leren nadenken. Dat is wat een goede catechismusprediking moet ondersteunen: de leden van de kerk aan de hand van de bronnen weerbaar maken om een kritische positie in de cultuur in te nemen. Dat is een reden om de tweede dienst hoog op de agenda van de kerk te zetten. Dit motief geeft ook huiswerk voor die kerken waarbij het bezoek aan de tweede dienst geen probleem is.

 
Kapstokken

Een tweede punt betreft de inhoud van de catechismusprediking. Een latente kracht van een catechismus is haar heldere structuur. Hoewel er vaak op gewezen is dat vanwege het ontbreken van thema’s als Israël, het werk van de Heilige Geest enzovoort het tijd zou zijn voor een nieuwe belijdenis, blijft staan dat alle wezenlijke onderdelen van het christelijk geloof in de catechismus aan de orde komen. Kortweg gaat het om het gebed, het gebod en de belijdenis. De kennis van deze drie is voor het christelijk onderwijs in de geschiedenis van de kerk steeds leidend geweest. Dat was in de tijd van Karel de Grote zo, en deze klassieke drie zijn ook nu van grote betekenis. De gelovige heeft hiermee een reeks ‘kapstokken’ in handen die hem helpen om het christelijk geloof als een samenhangend geheel te zien. Het zijn hulpmiddelen, waarmee hij of zij met een eigen oordeel in kerk en samenleving kan staan.
Deze kapstokken zijn geen loze begrippen, die op een manier hun werk doen zoals optelsommen en aftreksommen die je op de lagere school hebt geleerd. Als je het trucje eenmaal kent, raak je het nooit meer kwijt. Zo werkt de kennis van het christelijk geloof niet. De ‘waarheden’ moeten steeds weer gehoord worden, zodat ze steeds opnieuw hun werk kunnen doen. Als je verantwoordelijkheid draagt in kerk en samenleving, moet je de basisbegrippen paraat hebben en weten hoe ze op dit moment werken. Onze geest heeft nodig dat de herkenningspunten van Gods geschiedenis met mens en wereld steeds weer opgefrist worden. Het ritme van de catechismusprediking is een unieke manier om dit te laten plaatsvinden. De oude traditie om op de eerste zondag van januari met zondag 1 te beginnen en de laatste zondag met zondag 52 te eindigen heeft sterke papieren, die opnieuw tot leven zou kunnen komen. In nieuwere tradities komt het voor dat een predikant een vraag/antwoord per zondag behandelt. Ook komt het voor dat alleen als de eigen predikant er op zondagmiddag is uit de HC gepreekt wordt. In beide gevallen duurt het lang voordat alle ‘kapstokken’ herhaald worden en dreigt het raamwerk van de leer en haar samenhang onherkenbaar geworden.
Ik pleit ervoor dat gastpredikanten preken over de zondag die aan de beurt is. En als er geen gastpredikant is, wordt een leespreek gelezen (zoals op sommige plaatsen in Zeeland nog steeds gebeurt). Als iedere predikant uit het opgebouwde arsenaal zijn beste preek over die zondag kiest, zal de ontvangende gemeente daar goed mee zijn.
 

De kerk en het schoolonderwijs

Het derde punt betreft de lijn die in de reformatie getrokken werd vanuit de kerk naar het schoolonderwijs. Een van de opzienbarende vernieuwingen die Calvijn doorvoerde was dat hij de kinderen een plek gaf in de eredienst. In de reformatie was men zich bewust van het grote belang van vroege participatie van kinderen. Kinderen moesten de ingestudeerde psalmen in de eredienst zingen. De catechismusdienst was bij Calvijn niet zozeer de middagdienst zoals wij die kennen, maar een massale catechisatie voor jong en oud van 11 – 12 uur, waarbij de ouders moesten zorgen dat in ieder geval de kinderen van 7-12 jaar aanwezig waren. Kinderen vanaf 10 jaar mochten al belijdenis doen. (Gegevens ontleend aan  T. Brienen (1999), Calvijn en de kerkdienst, Groen: Heerenveen). De tweede dienst moet zo ingevuld worden dat de hele gemeente dus op ‘herhaling’ komt. Daar is geen ‘nieuwlichterij’ voor nodig, maar er kan teruggegrepen worden op oude vormen. De ochtenddienst is de eigenlijke eredienst, de tweede de dienst voor de toerusting. Kinderen moeten actief meedoen door bijvoorbeeld te zingen en een stukje uit de catechismus met bijbelteksten op te zeggen of voor te lezen. Volwassen gemeenteleden kunnen iedere week een A4 krijgen zowel met een plaatje van de hoofdboodschap als enkele zinnen of kernbegrippen waarin de boodschap van deze leerdienst verwoord staat (thuis iedere week een nieuwe op het prikbord).
 
 

Gespreksvragen

1. Herkent u de neerdalende lijn van betrokkenheid bij de leerdienst?
2. Wat vindt u van de gedachte dat christenen in de tweede dienst toegerust moeten worden? Strijdt dat met wat we in de gereformeerde gezindte gewend zijn geworden, namelijk dat een kerkdienst- van welke aard dan ook - in de eerste plaats een appel is tot bekering? Worden in uw waarneming christenen kritischer denkers door de catechismus?
3. Hoe waardeert u vroege betrokkenheid van kinderen in de kerkdienst?  
4. In sommige plaatsen is er duidelijk aandacht voor kinderen in de eredienst. Er zijn plaatsen waar de kinderen iedere week of iedere twee weken op school de psalm leren die aan het begin van de dienst gezongen wordt. Ook wordt er wel in samenwerking met school een bid-en dankdag dienst ingevuld. Hoe denkt u over samenwerking tussen kerk en school?
5. Soms wordt actieve betrokkenheid van kinderen in de kerkdienst als een voorbode van ontkerkelijking gezien. Men plaatst het dan in het kader van vernieuwingsdrang en zegt dan: ‘kijk eens hoe het in de gereformeerde kerken is afgelopen’. Wat vindt u van deze redenering?