Staat achter! 5 maart 2015 Door Dr. J. (Janneke) de Jong - Slagman

Het mag nu wel voorjaar worden. De eerste meteorologische lentedag hebben we gehad, maar nu ik dit schrijf, slaat de hagel tegen het raam. De woorden van Guido Gezelle komen in mijn gedachten: ‘De boomen zien zwart, van de zwellende botten’.

Dat viel me vanochtend op toen ik de polder uitreed richting Gouda. Het silhouet van de bomen verandert, en dat valt des te meer op als de takken door de felle zon scherp afsteken tegen de lucht. In de ‘botten’ begint er weer leven te slaan.
 
Het gedicht van Gezelle heeft geen titel. De winter is er een wrede vorst die met strenge hand regeert. Hij gebruikt nijdig geweld, dat leed brengt. Al is er nog bijna niets te zien, slechts een kleine verandering in het silhouet van de bomen, er is een belofte: ‘zijn rijk heeft een einde.’ De bomen zijn ridders, die hun speren in de lucht steken. Op het moment dat het teken klinkt, gaan ze ervandoor.
 
‘Het klinke’ is een gebed. Ik lees ervoor: Uw koninkrijk kome. ‘Staat achter, o nijdig geweld van de winter!’. Laat het leven komen, laat de ijzige kou in het hart en in de wereld smelten. Laat het blijdag zijn. Gezelle schrijft een koud gedicht vanuit een warm verlangen.
   
De boomen zien zwart, van de zwellende botten;
o zonne, wanneer zal uw' macht, onbevaên,
weêr 't springende blad, en de banden ontknotten,
waarin 't twee drie maanden heeft houvast gestaan?
 
Staat achter, o nijdig geweld van den winter;
houdt af uwen vuist, in de botten begint er
weêr vreugdiger pulsslag en leven te slaan.
 
De boomen ontwekken, zij zidderen, zij beven;
zij striemen, dóór 't blauwe geluchte, onbekleed;
doch staan ze al bewust schier en blij dat zij leven,
lijk machtige reuzen, ten strijde bereed.
 
Staat achter, o nijdig geweld van den winter;
uw rijk heeft een einde, in de boomen begint er
weêr hope te rijzen, weêr hulpe aan ons leed.
 
De boomen zien zwart, en hun' dreigende schachten
staan veerdig en vrij, als de spere in de vuist
eens ridders, het teeken ten storme te wachten:
het klinke, en daar loopen zij henengedruischt!
 
Staat achter, o nijdig geweld van den winter;
de boomen slaan uit, en zoo zaan herbegint er
weêr blijdag gevierd te zijn. Wreede, verhuist!
 
Guido Gezelle, Dichtwerken deel 1 en 2 (ed. Frank Baur). Veen, Amsterdam 1949 (derde druk), p. 122